In deze zaak heeft verzoekster op 13 november 2024 een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft deze aanvraag op 30 januari 2025 afgewezen, omdat niet is gebleken dat de zorgbehoefte van verzoekster blijvend is. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoekster als die van het CIZ aanwezig waren.
Verzoekster, die sinds vier jaar kampt met angst- en dwangklachten, heeft in 2023 de diagnose obsessief-compulsieve stoornis (OCS) gekregen. Ondanks eerdere behandelingen, waaronder medicatie en een psychologische behandeling bij ggz-instelling Antes, is de zorg moeilijk op gang gekomen door gebrek aan motivatie en ziekte-inzicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een psychische stoornis aanwezig is en dat 24-uurs zorg in de nabijheid noodzakelijk is, maar heeft geoordeeld dat de zorgbehoefte niet blijvend is. Dit oordeel is gebaseerd op het medisch advies van een indicatiesteller van het CIZ, die concludeerde dat de beperkingen van verzoekster mogelijk kunnen worden verminderd door behandeling.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster geen bewijs heeft geleverd dat de conclusies van het medisch advies onjuist zijn. De voorzieningenrechter benadrukt dat behandeling van de psychische klachten voorliggend is op de Wlz en dat verzoekster zich kan wenden tot de gemeente of zorgverzekeraar voor zorg en ondersteuning. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2025.