ECLI:NL:RBROT:2025:3443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
ROT 25/1430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een urgentieverklaring door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Delft, had op 21 januari 2025 een urgentieverklaring aangevraagd op basis van de urgentiegrond 'Doorstroom vanuit Opvang en Woonzorgvoorzieningen'. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (SUWR) heeft deze aanvraag op 22 januari 2025 afgewezen, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 februari 2025 is het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en SUWR aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 1 april 2020 niet meer in een opvangsituatie verkeert en dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van verzoeker erkend, maar heeft desondanks het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen recht heeft op een urgentieverklaring, omdat zijn situatie niet verschilt van die van andere woningzoekenden. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat SUWR niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien verzoeker geen aanvraag voor urgentie op andere gronden had ingediend. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het toekennen van proceskosten of griffierecht.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante juridische kaders en de verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1430

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit Delft , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Roos),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (SUWR)

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).

Inleiding

1.1.
Verzoeker heeft op 21 januari 2025 een urgentieverklaring aangevraagd op basis van de urgentiegrond ‘Doorstroom vanuit Opvang en Woonzorgvoorzieningen’.
1.2.
Met het besluit van 22 januari 2025 heeft SUWR de aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van SUWR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker beschikte tot 1 april 2020 over woonruimte via het Centrum voor Dienstverlening (CvD). Per 1 april 2020 is hij daar uitgeschreven en stond hij via woningstichting Woonbron (Woonbron) ingeschreven op het adres [adres 1] in Rotterdam. Het betrof een anti-kraakwoning. Verzoeker diende deze woning in verband met de voorgenomen sloop per 2 september 2024 te verlaten. Omdat verzoeker dit weigerde heeft Woonbron hem gedagvaard om op 19 november 2024 voor de kantonrechter te verschijnen. Tijdens de zitting bij de kantonrechter is afgesproken dat Woonbron per direct de woning aan de [adres 2] in Delft aan verzoeker ter beschikking stelt. Dit betreft een zogeheten ‘om niet’-woning, die is toegewezen op grond van de Leegstandwet. Voor het pand aan de [adres 2] in Delft is een gebruikersovereenkomst gesloten tot 1 april 2025. Om ontruiming te voorkomen dient verzoeker de woning voor die datum te hebben verlaten.
Waar gaat de zaak om?
3. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring op grond van ‘uitstroom uit de opvang of een woonzorgvoorziening’. In verzoekers geval is al sinds 31 maart 2020 geen sprake meer van tijdelijke opvang bij een instelling of een traject bij het CvD. SUWR ziet verder geen aanleiding voor het toepassen van de hardheidsclausule. Verzoekers situatie onderscheidt zich niet van andere woningzoekenden die zich eveneens in een niet-benijdenswaardige positie bevinden en op wie geen weigeringsgrond van toepassing is. Gezien het tekort aan betaalbare huurwoningen en de aard van de urgentieverklaring gaat SUWR zeer terughoudend om met de hardheidsclausule.
4. Verzoeker kan zich hiermee niet verenigen. Hij wil met zijn verzoek bereiken dat aan hem tijdens de bezwaarprocedure een urgentieverklaring wordt toegewezen.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. Het spoedeisend belang wordt door SUWR niet betwist. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang daarom vooralsnog aan.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Juridisch kader
8. Op deze uitspraak is het juridisch kader van toepassing zoals opgenomen in de bijlage.
Is sprake van uitstroom uit de opvang of een woonzorgvoorziening?
9. Verzoeker heeft ter zitting erkend dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring op grond van uitstroom uit de opvang of een woonzorgvoorziening. De voorzieningenrechter ziet geen reden hierover anders te oordelen. Verzoeker heeft sinds 31 maart 2020 gedurende vijf jaar in een anti-kraakwoning gewoond via een reguliere woningstichting. Ook doorloopt hij momenteel geen hulpverleningstraject.
Komt verzoeker in aanmerking voor urgentie wegens de voorgenomen sloop van zijn huidige woning?
10. Verzoeker voert aan dat SUWR in de heroverweging in bezwaar dient te onderzoeken of hij wellicht in aanmerking komt voor urgentie op grond van de voorgenomen sloop van de woning waar hij tot voor kort verbleef, namelijk de woning aan de [adres 1] (artikel 5.8 van Bijlage1 bij de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024).
11. De voorzieningenrechter kan verzoeker in deze stelling niet volgen. Verzoeker heeft geen aanvraag voor urgentie op deze urgentiegrond gedaan. SUWR heeft hierover dan ook geen besluit genomen of hoeven nemen. SUWR hoeft daarom in bezwaar niet alsnog te onderzoeken of verzoeker voor urgentie op deze urgentiegrond in aanmerking komt. Daar komt bij dat verzoeker de genoemde woning al eerder heeft verlaten en niet is gebleken dat hij zijn huidige woonruimte per 1 april 2025 zou moeten verlaten vanwege de voorgenomen sloop daarvan. Dit geeft dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Had SUWR de hardheidsclausule moeten toepassen?
12. Verzoeker voert aan dat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan SUWR aanleiding had moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen. Verzoeker heeft uiteengezet hoe hij destijds dakloos is geworden, is opgevangen via het CvD en bij het verlaten van die woonruimte bewust geen urgentie heeft gevraagd om anderen een kans te geven. Vervolgens heeft hij vijf jaar in een ‘sloopwoning’ gewoond.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat SUWR de door verzoeker genoemde omstandigheden in de besluitvorming heeft betrokken. SUWR heeft zich daarover gemotiveerd op het standpunt gesteld dat wat verzoeker heeft aangevoerd geen schrijnende, bijzondere of onvoorziene omstandigheden zijn die aanleiding kunnen vormen voor het toepassen van de hardheidsclausule. De voorzieningenrechter volgt daarbij het standpunt van SUWR dat verzoekers situatie zich niet onderscheidt van andere woningzoekenden die zich eveneens in een niet-benijdenswaardige positie bevinden en op wie geen weigeringsgrond van toepassing is. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
14. Hetgeen verzoeker overigens naar voren heeft gebracht kan in de heroverweging in bezwaar aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen urgentie krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: juridisch kader

Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024 (Bijlage 1)
Urgentiegronden
Artikel 2.3, derde lid, van bijlage 1 bij de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024 bepaalt dat het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring het aangevraagde weigert indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 van deze Bijlage genoemde urgentiegronden zich voordoet.
Artikel 5.5 van Bijlage 1 gaat over de urgentiegrond ‘Uitstroom uit voorziening voor tijdelijke opvang van personen die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten’. Deze urgentiegrond doet zich voor als de aanvrager:
( a) verblijft in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten: én,
( b) in verband met een aanstaande uitstroom uit die voorziening dringend behoefte heeft aan een woonruimte en daarbij heeft aangegeven woonruimte te zoeken binnen een regiogemeente.
Artikel 5.8 van Bijlage 1 gaat over de urgentiegrond ‘Herhuisvesting in verband met sloop of ingrijpende verbetering’. Deze urgentiegrond doet zich voor indien het huisvestingsprobleem van aanvrager wordt veroorzaakt door de aanstaande sloop of ingrijpende renovatie van de huidige woonruimte van aanvrager of de aanstaande herstructurering van het gebied waarin deze woonruimte is gelegen, waardoor aanvrager redelijkerwijs niet meer in diens woonruimte kan blijven wonen indien aannemelijk is dat de sloop of ingrijpende renovatie binnen 18 maanden zal plaatsvinden.
Hardheidsclausule
Artikel 2.5 van Bijlage 1 bepaalt dat verweerder, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd is om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie en
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.