ECLI:NL:RBROT:2025:3443
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om een urgentieverklaring door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Delft, had op 21 januari 2025 een urgentieverklaring aangevraagd op basis van de urgentiegrond 'Doorstroom vanuit Opvang en Woonzorgvoorzieningen'. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (SUWR) heeft deze aanvraag op 22 januari 2025 afgewezen, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 februari 2025 is het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en SUWR aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 1 april 2020 niet meer in een opvangsituatie verkeert en dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van verzoeker erkend, maar heeft desondanks het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen recht heeft op een urgentieverklaring, omdat zijn situatie niet verschilt van die van andere woningzoekenden. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat SUWR niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien verzoeker geen aanvraag voor urgentie op andere gronden had ingediend. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het toekennen van proceskosten of griffierecht.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante juridische kaders en de verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024.