Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 maart 2024 (bedoeld zal zijn 2025), met bijlagen;
- de e-mail van 10 maart 2025 van mr. Huurman, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, vertegenwoordigd door mr. C.C.J.L. Huurman, en de Stichting HEF WONEN, de verhuurder die niet is verschenen. De huurder had een vordering ingesteld tot schorsing van de ten uitvoerlegging van een eerder verstekvonnis van 28 januari 2025, waarin de huurovereenkomst was ontbonden en de huurder was veroordeeld tot ontruiming van de woning. De huurder stelde dat zij inmiddels beschermingsbewind had aangevraagd en dat ontruiming haar schuldhulpverleningstraject zou doorkruisen, wat zou leiden tot ernstige gevolgen voor haar en haar twee kinderen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van de huurder bij het behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder bij de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis. De rechter heeft de ten uitvoerlegging van het verstekvonnis voor de duur van zes maanden geschorst, of zoveel eerder als er uitspraak is gedaan in de verzetprocedure. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de verhuurder, Hef Wonen, toegewezen aan de huurder, omdat deze ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt de noodzaak van een belangenafweging in kort geding procedures, vooral in gevallen waar de sociale omstandigheden van de huurder in het geding zijn.