ECLI:NL:RBROT:2025:3405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/5639 en ROT 23/5640
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en beoordeling toeslagjaren door de Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Dienst Toeslagen over de toekenning van compensatie voor kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen had eiseres een compensatie van € 60.164,- toegekend, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle toeslagjaren voor 2020 waren beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie op grond van de Wet herziening toeslagen (Wht) en betoogde dat de Dienst Toeslagen ten onrechte de jaren 2012 en 2014 niet had beoordeeld. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond voor wat betreft de niet-beoordeelde jaren en oordeelde dat de Dienst Toeslagen een nieuw besluit moest nemen. De rechtbank oordeelde echter dat de Dienst Toeslagen terecht had vastgesteld dat eiseres geen recht had op compensatie voor de jaren 2012 en 2014, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het wettelijke systeem. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/5639 en ROT 23/5640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [naam 1], [naam 2] en [naam 3]).

Samenvatting

1. De Dienst Toeslagen heeft € 60.164,- compensatie aan eiseres toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen ten onrechte niet alle toeslagjaren beoordeeld voor 2020 waarin eiseres kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, althans de Dienst Toeslagen daarover een beschikking heeft gegeven. De beroepen zijn in zoverre gegrond en de Dienst Toeslagen moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Dienst Toeslagen heeft wel terecht vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2012 en 2014. In deze procedure is geen sprake van strijd met het beginsel van
equality of arms.

Procesverloop

2. Met de besluiten van 24 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen € 57.154,- compensatie toegekend aan eiseres op grond van de Wht.
2.1.
Eiseres heeft beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 24 september 2021.
2.2.
Met het besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen de bezwaren van eiseres gegrond verklaard en € 60.164,- compensatie toegekend.
2.3.
Eiseres heeft aanvullende beroepschriften ingediend. De Dienst Toeslagen heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op de zitting van 4 november 2024. Daaraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst.
2.5.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend. Geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

3. Eiseres heeft vier kinderen. Op 30 december 2019 heeft zij een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
4. Met de besluiten van 24 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen de toeslagjaren 2009 tot en met 2017 beoordeeld. De Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2011 en 2015 tot en met 2017. Volgens de Dienst Toeslagen heeft eiseres geen recht op compensatie voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2014.
Reikwijdte aanvraag
5. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte de toeslagjaren 2005 tot en met 2008 niet heeft beoordeeld. Ook in die jaren zijn haar kinderen naar de opvang gegaan. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om compensatie voor alle jaren waarin zij kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht, betrekking heeft op alle jaren voor 2020 waarin de aanvrager van compensatie kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, althans waarin de Dienst Toeslagen een beschikking daarover heeft gegeven. De Dienst Toeslagen moet ten aanzien van die jaren onderzoeken of de aanvrager in aanmerking komt voor een herstelmaatregel, [1] tenzij de aanvrager de aanvraag heeft beperkt. Of dat laatste aannemelijk is, hangt af van de omstandigheden van het geval, in samenhang beoordeeld. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld blijken uit de notitie waarin de telefonische aanvraag is vastgelegd, de vastlegging van de gesprekken tussen de aanvrager en de persoonlijke zaaksbehandelaar en andere stukken. [2]
5.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
5.2.1.
In de telefoonnotitie van de aanvraag op 30 december 2019 staat: “[Eiseres] wil zich aanmelden voor herbeoordeling. Gaat om de KOT vanaf 2009 vanaf dat haar jongste dochter naar de opvang ging.”
5.2.2.
In een telefoonnotitie van 11 maart 2021 staat: “[Telefonisch] contact gehad met de ouder. Gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat er jaren beoordeeld moeten worden in de periode 2009 t/m 2017. De ouder geeft aan dat ze al vele jaren problemen met Toeslagen heeft. Ze weet niet meer precies wat er in welk jaar fout is gegaan.”
5.2.3.
In een telefoonnotitie van 17 februari 2023 staat: “De jaren [kinderopvangtoeslag] vanaf 2009 zijn allemaal al herbeoordeeld. De jaren 2005 tot en met 2008 echter niet terwijl mevrouw hier ook [kinderopvangtoeslag] heeft gehad. Zij wil graag dat er alsnog naar deze jaren gekeken wordt omdat ze zich nu toch afvraagt of het daar wel allemaal goed gegaan is omdat deze jaren ook bij zelfde [kinderopvang] zijn afgenomen terwijl er bij die [kinderopvang] zaken misgingen.”
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat eiseres de aanvraag heeft beperkt tot de toeslagjaren 2009 tot en met 2017. De vermelding van die jaren in de telefoonnotitie van aanvraag is daarvoor onvoldoende. [3] Omdat eiseres in het gesprek op 11 maart 2021 uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij niet meer weet wat in welk jaar fout is gegaan, had de Dienst Toeslagen niet mogen concluderen dat de aanvraag is beperkt tot de toeslagjaren 2009 tot en met 2017. Dat eiseres na de besluiten van 24 september 2021 een nieuwe aanvraag heeft ingediend voor de resterende jaren, betekent niet dat de Dienst Toeslagen die jaren eerder terecht buiten beschouwing heeft gelaten.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat de aanvraag van eiseres betrekking heeft op alle jaren voorafgaand aan 2020 waarin zij kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, althans waarin de Dienst Toeslagen een beschikking daarover heeft gegeven. De Dienst Toeslagen heeft erkend dat eiseres ook van 2006 tot en met 2008 kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Deze toeslagjaren zijn niet beoordeeld. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
5.5.
De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordelen of het bestreden besluit nog om andere redenen gebrekkig is.
Toeslagjaren 2012 en 2014
6. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2012 en 2014. Zij heeft de kinderopvangtoeslag in die jaren niet zelf stopgezet. In het XML-bestand waaruit de stopzetting zou blijken, staat “brontype 07”. Dat brontype zou erop wijzen dat de stopzetting door eiseres is doorgevoerd. In andere zaken is echter gebleken dat dit brontype ook wordt gebruikt als
namenseen burger een stopzetting wordt doorgegeven, ook in het geval van een ambtshalve stopzetting en terugvordering (‘harde stop’). Uit het Heidi-systeem kan worden afgeleid via welk IP-adres de elektronische stopzetting in 2014 is doorgegeven. De XML-bestanden over de stopzettingen zijn niet goed begrijpelijk zonder meer informatie over het SOAP-protocol.
6.1.
De Dienst Toeslagen kent compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden doordat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen of hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem van de kinderopvangtoeslag. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2012 en 2014. Om voor compensatie in aanmerking te komen, moet eiseres aannemelijk maken dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen door de Dienst Toeslagen of hardheid van het wettelijke systeem.
6.2.1.
Eiseres heeft een melding uit een andere zaak overgelegd. Daaruit blijkt dat ‘brontype 07’ inderdaad ook ‘namens burger’ kan betekenen. Maar uit die melding blijkt niet dat in dat geval sprake was van een ambtshalve stopzetting door de Dienst Toeslagen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat in 2012 per telefoon en in 2014 via internet een verzoek tot stopzetting van de kinderopvangtoeslag is doorgegeven, waarbij degene die het verzoek heeft ingediend, de indruk heeft gewekt dat het verzoek door of namens eiseres is gedaan. Vervolgens heeft de Dienst Toeslagen dit verzoek verwerkt. Het verwerken van een dergelijk verzoek tot stopzetting is op zichzelf geen institutioneel vooringenomen handeling.
6.2.2.
Van hardheid van het wettelijke systeem is ook geen sprake. Ook als een ander dan eiseres het verzoek tot stopzetting zou hebben gedaan, had eiseres de stopzetting zelf ongedaan kunnen maken. Anders dan bijvoorbeeld bij een verhoging van het aantal opvanguren of het wijzigen van het rekeningnummer waarop de toeslag wordt betaald, is het niet duidelijk welk belang een ander zou hebben bij de stopzetting van de kinderopvangtoeslag van eiseres. Voor zover eiseres bedoelt dat zij slachtoffer is van fraude of oplichting door een ander, geldt daarom dat het dossier daarvoor te weinig aanknopingspunten bevat.
6.2.3.
Omdat in dit geval geen sprake is van hardheid van het wettelijke systeem, ook als een ander het verzoek tot stopzetting zou hebben gedaan, is het IP-adres van waaruit de stopzetting in 2014 is verstuurd niet relevant. Het SOAP-protocol hangt samen met de XML-bestanden over de stopzettingen. In het verweerschrift heeft de Dienst Toeslagen de belangrijkste gegevens uit de XML-bestanden nader toegelicht. Eiseres heeft niet uitgelegd waarom die toelichting ontoereikend zou zijn. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien gegevens uit het Heidi-systeem of informatie over het SOAP-protocol op te vragen bij de Dienst Toeslagen.
6.2.4.
Uit het voorgaande volgt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen of hardheid van het wettelijke systeem in de toeslagjaren 2012 en 2014. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbrekende stukken
7. Eiseres betoogt dat zij zonder haar persoonlijke dossier niet kan beoordelen of de Dienst Toeslagen de hoogte van de compensatie juist heeft vastgesteld. Er is geen sprake van
equality of armszoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het systeem van de Belastingtelefoon kan relevante informatie bevatten. De netwerkschijven van de Dienst Toeslagen kunnen nog worden onderzocht.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. De Dienst Toeslagen heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Deze stukken onderbouwen de beslissing die de Dienst Toeslagen met het bestreden besluit heeft genomen. Er is dus geen sprake van een motiveringsgebrek of een zorgvuldigheidsgebrek. [5] Hieruit volgt dat zowel eiseres als de Dienst Toeslagen de beschikking hebben over de stukken waarop het bestreden besluit is gebaseerd. Daarmee is voldaan aan het beginsel van
equality of arms. De algemene stelling dat bepaalde andere systemen relevante informatie zouden kunnen bevatten, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de stukken waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen, zijn niet-ontvankelijk, omdat de Dienst Toeslagen inmiddels een besluit heeft genomen. Omdat het besluit is genomen nadat eiseres beroepen heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, zal de rechtbank de Dienst Toeslagen wel veroordelen in de proceskosten die betrekking hebben op de beroepen tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat de zaken, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, van licht gewicht zijn, omdat de beroepen in zoverre alleen zagen op de vraag of de beslistermijn is overschreden. De rechtbank beschouwt deze zaken als één zaak op grond van artikel 3 van het Bpb, omdat in iedere zaak door dezelfde gemachtigde een nagenoeg identiek beroepschrift is ingediend.
10. Voor het overige zijn de beroepen gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin niet alle toeslagjaren zijn beoordeeld voorafgaand aan 2020 waarin eiseres kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, althans waarin de Dienst Toeslagen een beschikking daarover heeft gegeven. De Dienst Toeslagen moet een nieuw besluit nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de Dienst Toeslagen in de door eiseres gemaakte proceskosten die betrekking hebben op de beroepen tegen het bestreden besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt deze zaken als één zaak op grond van artikel 3 van het Bpb, omdat in iedere zaak door dezelfde gemachtigde een nagenoeg identiek beroepschrift is ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin niet alle toeslagjaren zijn beoordeeld voorafgaand aan 2020 waarin eiseres kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, althans waarin de Dienst Toeslagen een beschikking daarover heeft gegeven;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.040,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Huisman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 2.7, eerste en vierde lid, van de Wht.
2.Rb. Rotterdam 17 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13134, r.o. 3.6.
3.Rb. Rotterdam 17 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13134, r.o. 3.7.
4.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
5.Artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.