ECLI:NL:RBROT:2025:3394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
C/10/694209/HA RK -128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing wrakingskamer over verzoek tot wraking van rechter in civiele zaak

Op 28 februari 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.N. Sardjoe, tegen rechter mr. S. Wierink. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig zou zijn, omdat de planning van de mondelinge behandeling niet in overeenstemming was met de opgegeven verhinderdata van de advocaat van verzoeker. Verzoeker stelde dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden en dat er sprake was van zowel subjectieve als objectieve partijdigheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking, voor zover het betrekking had op verzoeken waarop de rechter al mondeling uitspraak had gedaan, niet-ontvankelijk was. Voor de resterende verzoeken was verzoeker wel ontvankelijk, maar de wrakingskamer concludeerde dat de gang van zaken rondom de planning van de zitting niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek werd in zijn geheel afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/694209/HA RK -128
Beslissing van 28 februari 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. W.N. Sardjoe,
strekkende tot de wraking van
mr. S. Wierink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met nummer . Die zaak betreft een geschil tussen verzoeker en [naam vrouw] (de vrouw). Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 12 februari 2025;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 18 februari 2025.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • de rechter;
  • mr. S. Kranendonk, de advocaat van de vrouw.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende – samengevat weergegeven – aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Ter onderbouwing van het verzoek is de volgende tijdlijn van belang. De advocaat van verzoeker heeft ten behoeve van de te plannen mondelinge behandeling meerdere verhinderdata opgegeven. Op enig moment is evenwel gebleken dat de mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank was gepland op 5 februari 2025, terwijl deze datum was opgegeven als verhinderdatum. Na telefonisch contact met de rechtbank is aan de advocaat van verzoeker vervolgens onvoorwaardelijk toegezegd dat een andere zittingsdatum zou worden gepland. Hierna werd hem echter telefonisch medegedeeld dat de rechtbank alsnog een schriftelijke motivering van hem wenste. Nadat deze schriftelijke motivering was ingediend, heeft de rechtbank de mondelinge behandeling gepland op 3 maart 2025. Hierna werd de advocaat echter gebeld door de rechtbank en werd hem medegedeeld dat de rechtbank, in tegenstelling tot het eerdere bericht, voornemens was om de mondelinge behandeling op 10 of 11 februari 2025 te plannen, terwijl ook dit reeds opgegeven verhinderdata waren. Hierna heeft de advocaat van verzoeker niets vernomen vanuit de rechtbank. Op 11 februari 2025 omstreeks 13.00 uur heeft de rechtbank aan de advocaat van verzoeker telefonisch gevraagd of hij diezelfde middag zou verschijnen op de zitting of dat er een waarnemer naar de zitting zou komen. Namens de advocaat van verzoeker heeft zijn secretariaat direct een schriftelijk verzoek ingediend om aanhouding van de zitting en een verzoek om een andere zittingsdatum. De advocaat van verzoeker heeft op 11 februari 2025 en 12 februari 2025 geprobeerd de (griffie van de) rechtbank telefonisch te bereiken om een bevestiging te krijgen dat het verzoek om aanhouding was toegewezen, maar hij kreeg geen gehoor. Later is gebleken dat de rechter het verzoekschrift gewoon inhoudelijk heeft behandeld op de zitting van 11 februari 2025. Hierna heeft de advocaat van verzoeker een proces-verbaal ontvangen waaruit bleek dat de rechter vanwege het (gestelde) spoedeisende karakter in twee van de verzoeken al een mondelinge uitspraak heeft gedaan.
Het verzoek is ontvankelijk, omdat de rechtbank slechts een deelbeslissing heeft genomen en het mogelijk is, als de rechtbank in de voorlopige voorziening van onvolledige of onjuiste gegevens is uitgegaan, de voorlopige voorziening te wijzigen. Uit de in het proces-verbaal geschetste feiten en omstandigheden blijkt daarnaast op zichzelf al dat het spoedeisende karakter in de hoofdzaak ontbreekt, zodat sprake is van schending van artikel 29a lid 5 Rv. Daarbij heeft de rechter het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Verzoeker is geen (gelijkwaardige) gelegenheid geboden om zich ter zitting te verweren. Gelet op het voorgaande concludeert verzoeker dat er sprake is van zowel subjectieve als objectieve partijdigheid.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat het in de hoofdzaak gaat om een viertal verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2025 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 29a lid 5 Rv vanwege het spoedeisende karakter, mondeling uitspraak gedaan op twee van de vier verzoeken. De rechtbank heeft bepaald dat – voor zover hier van belang – de minderjarige aan de vrouw wordt toevertrouwd en dat de vrouw met ingang van 21 februari 2025 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. Een beslissing over de verzoeken tot een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en in de kosten van levensonderhoud zal worden aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
3.3.
Voor zover de rechter uitspraak heeft gedaan op twee van de vier verzoeken overweegt de wrakingskamer dat het verzoek om wraking pas is ingediend nadat de uitspraak was gedaan. Tegen een (mondelinge) uitspraak is alleen hoger beroep mogelijk, ook als dit een beslissing op een deel van de verzoeken betreft. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van een uitspraak. Verzoeker kan dus niet in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen, voor zover dit betrekking heeft op verzoeken waarop de rechter reeds mondeling uitspraak heeft gedaan. Dat verzoeker, zoals de wrakingskamer uit het betoog van de advocaat van verzoeker op zitting heeft afgeleid, mogelijk nog om herziening van deze mondelinge uitspraak gaat verzoeken op grond van artikel 824 lid 2 Rv, maakt dit niet anders. Als de wrakingskamer op die grond verzoeker toch ontvankelijk zou verklaren in zijn wrakingsverzoek, dan zou dit betekenen dat iedere rechter die uitspraak doet in een dergelijke voorlopige voorzieningenprocedure na die uitspraak nog kan worden gewraakt, terwijl dat nu juist niet de bedoeling is gelet op het gesloten (wettelijke) stelsel van rechtsmiddelen.
3.4.
De wrakingskamer begrijpt dat het wrakingsverzoek zich ook richt tegen de resterende twee verzoeken die op een nader te bepalen mondelinge behandeling zullen worden besproken. In zoverre is verzoeker wel ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. Het kan namelijk niet worden uitgesloten dat de rechter ook die verzoeken zal gaan behandelen. Verzoeker stelt dat de rechter vooringenomen is nu zij, zonder rekening te houden met de verhinderdata van de advocaat van verzoeker, de mondelinge behandeling op 11 februari 2025 heeft gepland én doorgang heeft laten vinden. Een beslissing over de datum van de zitting is naar het oordeel van de wrakingskamer aan te merken als een procedurele beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking; wraking is namelijk geen verkapt rechtsmiddel. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit anders zijn.
Die hoge lat wordt in dit geval niet gehaald. Hoewel de wrakingskamer met verzoeker van oordeel is dat de gang van zaken rondom het plannen van de mondelinge behandeling op 11 februari 2025 en de communicatie daaromtrent met de advocaat van verzoeker niet de schoonheidsprijs verdient, kan de wrakingskamer niet concluderen dat de beslissing om de mondelinge behandeling op 11 februari 2025 te plannen én doorgang te laten vinden moet zijn ingegeven door vooringenomenheid. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek in zoverre dus afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking, voor zover dat betrekking heeft op de verzoeken om een voorlopige voorziening waarop de rechter al mondeling uitspraak heeft gedaan, niet-ontvankelijk;
4.2.
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. F. Aukema-Hartog en mr. F.P.J. Schoonen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Tijssen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.