ECLI:NL:RBROT:2025:3362

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
22-000261-22 / 89-000052-31 / 25-002374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling ex art. 6:6:8 Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2025 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde. De veroordeelde was op 5 mei 2024 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na een gevangenisstraf van vijf jaar, opgelegd door het gerechtshof Den Haag op 28 maart 2023. Het Openbaar Ministerie (OM) besloot op 9 januari 2025 de v.i. van de veroordeelde gedeeltelijk te herroepen voor de duur van 120 dagen, op basis van een advies van de reclassering. De rechtbank heeft het bezwaar van de veroordeelde gegrond verklaard, omdat het OM onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de herroeping voor de huisvesting en werk van de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zijn baan als assistent-makelaar en zijn woning zou verliezen als hij langer dan drie maanden in detentie moest verblijven. De rechtbank benadrukte het belang van stabiliteit op de leefgebieden huisvesting en werk en oordeelde dat de v.i. niet voor 120 dagen kon worden herroepen, maar dat de veroordeelde na 90 dagen voorwaardelijk in vrijheid moest worden gesteld. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 22-000261-22
v.i. nummer : 89-000052-31
raadkamernummer : 25-002374
datum : 7 maart 2025
Beslissing van de raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van:

[naam veroordeelde] , veroordeelde,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (2583 CM) Den Haag, Dr. Lelykade 22, unit 2,
ten kantore van zijn advocaat mr. J.A. Aaldijk.

Feiten

Het gerechtshof Den Haag heeft de veroordeelde bij arrest van 28 maart 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar.
De veroordeelde is op 5 mei 2024 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
De reclassering heeft in het advies van 9 januari 2025 geconcludeerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.).
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 9 januari 2025 beslist de v.i. van de veroordeelde gedeeltelijk te herroepen, voor de duur van 120 dagen.

Procedure

Het bezwaarschrift tegen voormelde beslissing van het OM is op 21 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het OM heeft op 7 februari 2025 zijn standpunt op het bezwaarschrift schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 21 februari 2025 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, in raadkamer gehoord.

Standpunt veroordeelde

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het OM om de v.i. gedeeltelijk te herroepen omdat het OM niet in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen. Sinds zijn v.i. heeft de veroordeelde een baan als assistent-makelaar. Hij is hierin (zelfstandig) verantwoordelijk voor contactonderhoud met klanten en bezichtigingen.
De veroordeelde heeft zich in deze baan goed ontwikkeld maar zal deze baan kwijtraken als hij 120 dagen in detentie moet verblijven. De veroordeelde heeft voorts (met veel moeite) een eigen woning bemachtigd in Heemskerk maar zal deze ook kwijtraken als de woning langer dan drie maanden onbewoond blijft. Verder is de veroordeelde mantelzorger van zijn oma. De veroordeelde staat open voor reclasseringstoezicht maar het lukte hem niet altijd om op afspraken met de reclassering te verschijnen vanwege zijn werk. Dit is ook meerdere malen door de veroordeelde en zijn werkgever besproken met de toezichthouder. Het reeds ingezette positieve traject wordt doorkruist bij een herroeping.
Ter zitting is het bezwaarschrift door de raadsvrouw nader toegelicht. Het lijkt erop dat het niet meewerken aan ambulante behandeling de veroordeelde nu wordt tegengeworpen terwijl hij op voorhand heeft aangegeven een dergelijke behandeling niet te zien zitten. Dit stond destijds ook niet in de weg aan een positief v.i. advies van de reclassering. De reclassering heeft voorts alleen in het begin van het traject de meldplichtafspraken afgestemd met de veroordeelde en diens werkgever, maar later moest hij afspraken nakomen die samenvielen met zijn werk. Zoals de reclassering in het v.i. advies van 16 februari 2024 heeft overwogen, zijn de financiën een belangrijk aandachtspunt van het toezicht omdat de veroordeling ziet op financiële uitbuiting. Bij herroeping van de v.i. heeft de veroordeelde geen werk en dus geen inkomen meer waardoor het recidiverisico zal toenemen. De veroordeelde zit sinds 13 januari 2025 vast.

Standpunt officier van justitie

Het bezwaar moet ongegrond worden verklaard omdat de veroordeelde, ook na een berisping en een officiële waarschuwing, de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling en andere voorwaarden het gedrag betreffende (met name meewerken aan middelencontrole en het tonen van een gemotiveerde en meewerkende houding) gedurende een ruime periode heeft overtreden. De door de veroordeelde aangevoerde positieve ontwikkelingen in zijn leven hadden juist extra aanleiding moeten zijn om zich aan de voorwaarden te houden, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van alle kansen die de reclassering hem geboden heeft.
Ter zitting is door de officier van justitie erop gewezen dat de veroordeelde de oorzaak van het overtreden van de bijzondere voorwaarde steeds buiten zichzelf legt. De reclassering heeft wel degelijk rekening gehouden met het werk van de veroordeelde door afspraken ver vooruit te plannen zodat de veroordeelde wist waar hij aan toe was en door de afspraken met de reclassering te combineren met die van De Waag.

Beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Het OM kan op grond van artikel 6:2:13a, onderdeel b, Sv beslissen tot herroeping van de v.i. indien de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Op grond van artikel 6:6:9 Sv onderzoekt de rechtbank bij bezwaar tegen een beslissing inzake de (herroeping van de) v.i. of het OM bij afweging van de betrokken belangen die op dat moment aan de orde waren in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
Dit maakt dat de rechtbank omstandigheden die zich na de beslissing van het OM hebben voorgedaan in beginsel buiten beschouwing laat.
Het OM heeft zijn beslissing tot herroeping van de v.i. gebaseerd op het advies van de reclassering van 9 januari 2025. Dit advies komt er – samengevat – op neer dat de veroordeelde in de periode tussen 30 oktober 2024 en 8 januari 2025 op geen enkele ingeplande afspraak bij de reclassering en De Waag is verschenen terwijl de afspraken steeds enkele weken vooruit waren gepland zodat de veroordeelde en zijn werkgever duidelijkheid hadden over de tijd en plaats van de afspraken en hiermee rekening konden houden met het inplannen van de werkzaamheden van de veroordeelde.
Er heeft gedurende deze periode wel telefonisch contact plaatsgevonden waarbij de veroordeelde is gewezen op zijn verantwoordelijkheid de afspraken na te komen en/of een voorstel te doen voor een nieuwe afspraak. Dat is niet gebeurd. Ook heeft de veroordeelde in december 2024 een berisping en een officiële waarschuwing gekregen.
Op de eerstvolgende gezamenlijke afspraak op 8 januari 2025 met de reclassering en De Waag heeft de veroordeelde echter direct opnieuw meerdere voorwaarden overtreden door niet mee te werken aan een urinecontrole en de samenwerking met zijn toezichthouder stop te zetten en weg te lopen. Per WhatsApp heeft de veroordeelde vervolgens laten weten het vertrouwen en de samenwerking met de toezichthouder op te zeggen.
De rechtbank stelt op basis van het advies van de reclassering en de verklaring van de veroordeelde ter zitting vast dat de veroordeelde gedurende de v.i. meerdere malen de bijzondere voorwaarden heeft overtreden en ook dat de veroordeelde de samenwerking met de reclassering eenzijdig heeft opgezegd. Dit vormt een gegronde reden voor het OM om de v.i. gedeeltelijk te herroepen. Gelet op de aard en de duur van de overtredingen is een gedeeltelijke herroeping van de v.i. in beginsel redelijk en proportioneel.
Tegelijkertijd ziet de rechtbank het zwaarwegende belang van de veroordeelde om zijn baan en woning te behouden, die hij zal verliezen indien de v.i. wordt herroepen met meer dan 90 dagen. Immers, het huurcontract wordt mogelijk opgezegd als de woning van de veroordeelde meer dan drie maanden onbewoond blijft en ook de werkgever heeft aangegeven dat ontslag zal volgen als de veroordeelde langer dan drie maanden niet beschikbaar is voor werk. Dergelijke consequenties zijn voorzienbaar bij een herroeping van de v.i. met een duur van meer dan drie maanden en hadden door het OM bij het nemen van de beslissing om de v.i. te herroepen met 120 dagen meegewogen moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het OM dat onvoldoende gedaan en dus niet in redelijkheid tot zijn beslissing kunnen komen de v.i. te herroepen met 120 dagen.
De rechtbank acht stabiliteit op de leefgebieden huisvesting en werk voor de veroordeelde van groot belang. In het bijzonder is het behoud van werk en inkomen een belangrijk aandachtspunt binnen het reclasseringstoezicht om recidive te voorkomen, zeker gelet op de financieel gedreven aard van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld. Nu ook op de overige leefgebieden sprake lijkt van stabiliteit en niet gebleken is dat de veroordeelde zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, ziet de rechtbank aanleiding om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en te bepalen dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld na 90 dagen. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de veroordeelde op de zitting uitdrukkelijk heeft verklaard mee te zullen werken aan het reclasseringstoezicht en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden en daaraan ook de vereiste prioriteit zal geven.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het bezwaar gegrond;

bepaaltdat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld op
13 april 2025.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
mrs. F. Damsteegt en H.I. Kernkamp-Maathuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.