ECLI:NL:RBROT:2025:3361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
10-213280-23 / 89-000121-37 / 25-000004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afstel voorwaardelijke invrijheidstelling ex art. 6:6:8 Sv ongegrond

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen het afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 20 november 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Op 20 januari 2025 kwam hij in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) en de reclassering adviseerden tot afstel. Het Openbaar Ministerie (OM) besloot op 6 december 2024 dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld. Het bezwaarschrift tegen deze beslissing werd op 23 december 2024 ingediend en op 21 februari 2025 behandeld in raadkamer.

De verdediging van de veroordeelde betoogde dat er sprake was van verbeteringen in zijn gedrag en dat hij bij zijn moeder kon wonen, wat zijn kansen op een succesvolle re-integratie zou vergroten. De officier van justitie daarentegen stelde dat de veroordeelde onvoldoende blijk had gegeven van bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving en dat er hoge risico's waren op recidive. De rechtbank overwoog dat het OM in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen, gezien de adviezen van de reclassering en de directeur van de PI, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank merkte op dat, hoewel er enige verbetering was, de risico's op recidive en de problemen op leefgebieden zoals werk en huisvesting niet voldoende waren om de v.i. te verlenen.

De rechtbank benadrukte dat de veroordeelde, indien hij zijn positieve ontwikkeling voortzet, in de toekomst een verzoek tot heroverweging kan indienen bij het OM. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-213280-23
v.i. nummer : 89-000121-37
raadkamernummer : 25-000004
datum : 7 maart 2025
Beslissing van de raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van:

[naam veroordeelde] , veroordeelde,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) te [plaats] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (3083 AS) Rotterdam, Strevelsweg 700 K409 (Verzamelgebouw Zuid), ten kantore van zijn advocaat mr. E.B. Jobse.

Feiten

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van
20 november 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
De veroordeelde had, gelet op art. 6:2:10 Sv, op 20 januari 2025 in aanmerking kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.).
De directeur van de PI te [plaats] heeft in een advies, gedateerd 29 oktober 2024, geconcludeerd tot uitstel dan wel afstel van de v.i. In het v.i.-advies van de reclassering van
7 november 2024 is geconcludeerd tot afstel van de v.i.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 6 december 2024 beslist dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld (afstel v.i.).

Procedure

Het bezwaarschrift tegen voormelde beslissing van het OM is op 23 december 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het OM heeft op 31 december 2024 zijn standpunt op het bezwaarschrift schriftelijk kenbaar gemaakt.
Zowel door de verdediging als door het OM zijn nadien nog stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 21 februari 2025 in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, in raadkamer gehoord.

Standpunt veroordeelde

De verdediging en de familie van de veroordeelde herkennen zich niet in het beeld dat van hem wordt geschetst in de adviezen. Het OM vermeldt niet in de beslissing dat sprake is van een verbetering sinds 28 januari (de rechtbank begrijpt: 28 augustus) 2024.
Daarnaast is beklag ingesteld tegen de meeste disciplinaire straffen omdat de veroordeelde, met name toen hij nog in de PI [naam PI 1] verbleef, deze straffen onterecht vindt omdat hij zichzelf heeft moeten beschermen en verdedigen tegen het geweld in zijn richting.
Deze straffen zijn dus niet onherroepelijk.
Voor huisvesting kan de veroordeelde terecht bij zijn moeder. In de PI heeft hij zich ingespannen voor het vinden van woonruimte, maar het is niet makkelijk om woonruimte van daaruit te regelen. De betalingsregeling met het CJIB kwam niet tot stand omdat het CJIB een betalingsregeling wilde afspreken waaraan hij niet kon voldoen.
Bij afstel van de v.i. zal de veroordeelde alleen maar verharden en dit werkt juist recidive verhogend. Bovendien zijn een ambulante behandeling en bijzondere voorwaarden dan niet meer mogelijk.
Ter zitting is het bezwaarschrift door de raadsman nader toegelicht. De veroordeelde kwam als 22-jarige terecht in de PI [naam PI 1] en daar is veel mis. Na een ruzie heeft de veroordeelde overplaatsing aangevraagd. Daarna is het nog een keer tot een schermutseling gekomen en toen is de veroordeelde overgeplaatst naar de PI [naam PI 2] . Het aantal rapporten dat het OM noemt klopt niet want er zijn meerdere rapporten opgemaakt over één incident. Er moet ook naar de toekomst gekeken worden. Het gedrag van veroordeelde heeft zich inmiddels verbeterd. Er zijn geen ernstige incidenten geweest in de PI [naam PI 2] en hij heeft nog maar één keer een blowtje gerookt. Dat tot die tijd geen betalingsregeling tot stand was gekomen met het CJIB betrof een kwestie van overmacht. De veroordeelde kreeg eenmalig meer geld gestort, waardoor het CJIB hem een maandbedrag heeft opgelegd waaraan hij (daarna) niet kon voldoen. De veroordeelde is erbij gebaat om bij zijn moeder te gaan wonen, die erg betrokken is. Zij heeft hem in de PI zien veranderen van jongen naar man. De verdediging begrijpt niet waarom risico’s worden gezien, aangezien de veroordeling betrekking heeft op internetfraude en niet op geweldsfeiten. Indien v.i. wordt verleend kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld waarmee een grotere kans bestaat op gewenst gedrag. Daar heeft de veroordeelde baat bij. Inmiddels loopt een betalingsregeling bij het CJIB en zijn gedrag in detentie is verbeterd.

Standpunt officier van justitie

Het bezwaar moet ongegrond verklaard worden omdat het OM in redelijkheid tot afstel van de v.i. heeft kunnen komen. De veroordeelde heeft geen blijk gegeven van bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving. Hij heeft slechts 23% gewenst gedrag laten zien en dit is ver beneden de maat. Dat recent sprake is van een positieve gedragsverandering maakt dit oordeel niet anders. Er wordt immers gekeken naar het gedrag gedurende de gehele detentieperiode. Dat beklag is ingesteld tegen verschillende disciplinaire straffen wil niet zeggen dat die straffen ook onterecht zijn opgelegd, daarvan is vooralsnog niet gebleken. De hoge risico’s die worden gezien kunnen niet worden beperkt/beheerst door het stellen van bijzondere voorwaarden. Er worden meerdere risicofactoren gezien op de leefgebieden van de veroordeelde en hij heeft geen duurzame motivatie voor positieve gedragsverandering of medewerking aan interventies getoond. Hij weigerde een betalingsregeling te treffen met het CJIB in verband met de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en wil ook nu nog geen inzage geven in de stortingen op zijn interne rekening. Tot slot heeft de veroordeelde niet laten zien dat het vinden van passende huisvesting voor hem prioriteit heeft, noch heeft hij stappen ondernomen om een passende dagbesteding te vinden.
Ter zitting is door de officier van justitie bevestigd dat van verschillende kanten berichten komen dat het beter lijkt te gaan met de veroordeelde, maar dit is nog maar een verbetering gedurende een korte termijn. Daarvoor ging het écht slecht met de veroordeelde. Er zijn behoorlijk vaak disciplinaire straffen opgelegd vanwege contrabande, positieve UC’s en geweld. Met name het geweldsincident waarbij de veroordeelde met een pot met bonen in een sok op het hoofd van een medegedetineerde heeft geslagen, telt de officier van justitie zwaar mee. De veroordeelde heeft de kans op begeleiding (en voorwaarden) in het kader van de v.i. gehad. Wanneer sprake is van een blijvende positieve gedragsverandering heeft de veroordeelde zes maanden na de afstel-beslissing de mogelijkheid om een heroverweging te vragen.

Beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Uit artikel 6:2:12, eerste lid, Sv volgt dat het OM beslist over het verlenen van de v.i. en over het stellen van bijzondere voorwaarden. Ingevolge artikel 6:2:10, derde lid, Sv dienen bij de beslissing over het verlenen van v.i. in ieder geval de volgende aspecten te worden betrokken:
de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;
de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en beheersen;
de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.
Op grond van artikel 6:6:9 Sv onderzoekt de rechtbank bij bezwaar tegen een beslissing inzake de v.i. of het OM bij afweging van de betrokken belangen die op dat moment aan de orde waren in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Dit maakt dat de rechtbank omstandigheden die zich na de beslissing van het OM hebben voorgedaan, in beginsel buiten beschouwing laat.
Het OM heeft zijn beslissing tot afstel van de v.i. gebaseerd op de adviezen van de reclassering van 7 november 2024 en de directeur van de PI [naam PI 2] van 29 oktober 2024. Deze adviezen komen er – samengevat – op neer dat niet is gebleken van bijzondere geschiktheid en dat sprake is van hoge risico’s bij een v.i., die niet door middel van het stellen van voorwaarden kunnen worden ingeperkt.
De directeur van de PI [naam PI 2] rapporteert dat de veroordeelde in detentie slechts 23% gewenst gedrag heeft laten zien. Sinds 2 mei 2024 verblijft hij in de PI [naam PI 2] na een spoedoverplaatsing vanuit de PI [naam PI 1] omdat de veiligheid van de veroordeelde en medegedetineerden niet meer gegarandeerd kon worden. In zowel de PI [naam PI 2] als in de PI [naam PI 1] zijn tot 28 augustus 2024 meerdere disciplinaire straffen en maatregelen aan de veroordeelde opgelegd in verband met geweld en dreiging met geweld tegenover medegedetineerden, betrokkenheid bij vechtpartijen, positieve urinecontroles en het bezit van contrabanden.
De veroordeelde heeft geen enkele inspanning geleverd ten aanzien van het (af)betalen van de schadevergoedingsmaatregel en andere schulden en wilde pas een betalingsregeling treffen na zijn detentie. Er worden op meerdere leefgebieden risico’s gezien die kunnen leiden tot recidive. De veroordeelde heeft geen geschikte verblijfplek, geen werk of andere dagbesteding en hij heeft een schuld van € 25.000,-.
De veroordeelde wil na detentie eerst een bijstandsuitkering aanvragen en dan pas op zoek gaan naar werk. Ten aanzien van het vinden van woonruimte heeft de veroordeelde weinig inspanningen geleverd. In de PI Krimpen heeft de veroordeelde laten zien dat hij in stressvolle situaties wederom middelen gaat gebruiken en dit zou ook kunnen gebeuren als de veroordeelde stress zou ervaren door zijn problemen op de diverse leefgebieden.
De reclassering schat de kans op recidive, op letsel en onttrekking aan de voorwaarden in als hoog. De veroordeelde is meermalen gerecidiveerd binnen een lopende proeftijd, de ernst van zijn delictgedrag neemt toe en er is sprake van een kwetsbare maatschappelijke situatie. Vanwege zijn zorgmijdende houding heeft intensieve hulpverlening hierin geen verandering gebracht. Uit de risicoscreener blijkt van ernstige zorgen voor toekomstig geweld in geval van vrijheden. De veroordeelde is meermalen veroordeeld voor agressiegerelateerde delicten en ook binnen detentie heeft hij meerdere malen een disciplinaire straf opgelegd gekregen vanwege agressie naar medegedetineerden. Ook heeft hij zich veelvuldig onttrokken aan toezicht en hulpverlening. Een eerdere taakstraf is negatief geretourneerd (0 uren gewerkt) en hij weigerde een betalingsregeling te treffen voor de opgelegde schadevergoedingsmaatregel waarbij hij geen openheid heeft willen geven over zijn financiën. De reclassering ziet geen mogelijkheden om de risico’s tijdens de v.i. te beperken met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt op basis van deze adviezen vast dat de veroordeelde onvoldoende blijk heeft gegeven van bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de maatschappij, dat de risico’s (op recidive, letsel en onttrekking aan de voorwaarden) worden ingeschat als hoog en dat problemen op de leefgebieden werk en inkomen, huisvesting en schulden het onmogelijk maken om de aan de invrijheidstelling verbonden risico’s voldoende te beperken en beheersen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het OM bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen en dat om die reden het bezwaar ongegrond is.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Op de zitting is gebleken dat sinds augustus 2024 sprake zou zijn van een significante verbetering in het gedrag van de veroordeelde binnen de PI. Ook heeft de veroordeelde inmiddels een betalingsregeling getroffen met het CJIB en heeft hij de basiscursus re-integratie afgerond. Gezien de toelichting van zijn moeder ter zitting lijkt daarnaast sprake van mogelijk passende huisvesting.
Mocht de veroordeelde deze positieve ontwikkeling voortzetten, dan zou dit voor het OM aanleiding kunnen zijn om ambtshalve een nieuw onderzoek in te stellen naar de uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden in het kader van de v.i. Immers, begeleiding en ondersteuning in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling, waarvoor de veroordeelde inmiddels wel open lijkt te staan, dragen bij aan het opbouwen van een (definitief) stabiel leven door de veroordeelde en verminderen de kans op terugval in crimineel gedrag. Bij een blijvend afstel van de v.i. wordt deze kans gemist.
Uiteraard staat het ook de verdediging vrij op termijn een verzoek in te dienen bij de officier van justitie tot heroverweging van het besluit tot afstel.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer,
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
mrs. F. Damsteegt en H.I. Kernkamp-Maathuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.