ECLI:NL:RBROT:2025:3360

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
I.000815-2023 / 24-017994
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbeslagname van contant geldbedrag in strafzaak tegen verdachte van btw-fraude en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een inbeslagname door het Europees Openbaar Ministerie (EOM). De klager, die als verdachte wordt aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek naar een internationale criminele organisatie die zich schuldig zou hebben gemaakt aan btw-fraude, witwassen en valsheid in geschrifte, heeft een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van € 7.000,-. De rechtbank oordeelt dat de inbeslagname onrechtmatig is, omdat de beslissing van het EOM geen grondslag bood voor de inbeslagname van dit geldbedrag. De rechtbank stelt vast dat de assisterend gedelegeerd Europees aanklager (EDP) buiten zijn bevoegdheid is getreden door dit bedrag in beslag te nemen, aangezien de onderzoeksmaatregel niet voorzag in de inbeslagname van contante gelden. De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave van het geldbedrag aan de klager. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de EDP om binnen de grenzen van zijn bevoegdheden te opereren en dat de rechter in de lidstaat van de behandelend EDP niet verantwoordelijk is voor de beoordeling van de rechtvaardiging van de onderzoeksmaatregel zelf.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
EOM-nummer : EPPO-I.000815-2023
raadkamernummer : 24-017994
datum : 7 maart 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam klager] , klager,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te ( [postcode 2] ) [plaats] , [adres 2] ,
ten kantore van zijn advocaat mr. [persoon A] .

Feiten

Het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM) heeft onder voormeld EOM-nummer een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar een (internationale) criminele organisatie, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan (grootschalige) btw-fraude, witwassen en valsheid in geschrifte. Door (grootschalige) btw-fraude en witwassen worden de financiële (en andere) belangen van de Europese Unie in aanzienlijke mate geschaad, zodat sprake is van feiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder d en artikel 4, eerste lid van de Richtlijn 2017/1371 juncto artikel 1, derde lid, van Richtlijn (EU) 2015/849.
De verdenking bestaat eruit dat de criminele organisatie door middel van vennootschappen in Nederland vaste inrichtingen in België heeft gehad, kennelijk enkel met als doel in België btw terug te vorderen door fictieve btw-aangiften te doen over in België verkochte en gekochte intracommunautaire leveringen. De vestigingen in België bleken echter fictief. Er zou steeds gebruik zijn gemaakt van stromannen. De totale schade aan de belangen van de Europese Unie bedraagt ruim dertien miljoen euro dat door de Belgische belastingdienst in een periode van vier maanden onterecht zou zijn uitgekeerd. Het onderzoek hiernaar richt zich tegen meerdere rechtspersonen en natuurlijke personen in Nederland.
De klager is aangemerkt als verdachte binnen dit onderzoek. Hij wordt ervan verdacht als stroman een zogenaamde
Ultimate Beneficial Ownerofwel belanghebbende te zijn geweest, alsmede bankkaartenhouder op bankrekeningen van [naam 1] firma’s, waarvandaan de btw-teruggaven naar de Verenigde Arabische Emiraten zouden zijn doorgesluisd. Zijn naam en identiteit zijn mogelijk ook gebruikt door twee medeverdachten. Eén van hen zou ook een e-mailadres op naam van de verdachte hebben gebruikt. De verdachte is op 23 mei 2024 aangehouden in Nederland en na verhoor weer in vrijheid gesteld.
De behandelend gedelegeerd Europees aanklager in België (hierna: de behandelend EDP) heeft bij
‘decision’van 13 mei 2024 een grensoverschrijdende onderzoeksmaatregel op grond van artikel 31 van EU-verordening 2017/1939 (hierna ook: Vo EOM) toegewezen aan de assisterend gedelegeerd Europees aanklager in Nederland, mr. [persoon B] (hierna: de assisterend EDP).
Op 23 mei 2024 heeft, ter uitvoering van deze grensoverschrijdende onderzoeksmaatregel, na een daartoe (op 16 mei 2024) gegeven beslissing van de rechter-commissaris en onder diens leiding, een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het woonadres van de klager aan de [adres 1] in [woonplaats] . De klager was hierbij niet aanwezig.
Bij de doorzoeking zijn onder de klager (als verdachte in het onderzoek en bewoner van de woning) een aantal goederen in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv.
Op dit moment rust nog een op artikel 94 Sv gegrond beslag op de volgende goederen:
  • brieven, papieren en overige schriftelijke bescheiden (IBN-codes: [code 1] ; [code 2] ; [code 3] ; [code 4] ; [code 5] ; [code 6] ; [code 7] ; [code 8] ; [code 9] );
  • een contant geldbedrag van € 380,- (IBN-code: [code 10] );
  • een contant geldbedrag van € 7.000,- (IBN-code: [code 11] ).
Ten aanzien van het contante geldbedrag van € 7.000,- is op 17 februari 2025 door de onderzoeksrechter in België een Europees Bevriezingsbevel (hierna: EBB) uitgevaardigd. Ter uitvoering daarvan is op 20 februari 2024 een machtiging conservatoir beslag gevorderd bij de rechter-commissaris; ten tijde van de mondelinge behandeling van onderhavig verzoek was daarop nog niet beslist.
De overige in beslag genomen goederen, te weten een tweetal telefoons, zijn reeds aan de klager geretourneerd.

Procedure

Het klaagschrift is op 16 juli 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Namens het Europees Openbaar Ministerie (EOM) heeft de behandelend EDP op voorhand een schriftelijk standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft het klaagschrift op 21 februari 2025 in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klager, zijn raadsman en de waarnemend assisterend EDP, mr. [persoon C] , in raadkamer gehoord.

Standpunt klager

Het beklag strekt tot teruggave van alle inbeslaggenomen goederen, met uitzondering van de reeds aan de klager teruggegeven telefoons en de aan de behandelend EDP overgedragen schriftelijke bescheiden. Evenmin betreft het beklag de inbeslagname van het bedrag van € 380,-- nu de waarnemend assisterend EDP (na ruggenspraak met de EDP) heeft toegezegd dit beslag op te heffen en dit bedrag aan de klager terug te geven.
Namens de klager is aangevoerd dat hij de aangetroffen contante geldbedragen heeft gespaard. Het OM weigert vooralsnog teruggave te gelasten.
Daarmee strekt het beklag nog enkel tot teruggave van het geldbedrag van € 7.000,-.
De raadsman heeft het klaagschrift in raadkamer nader toegelicht.
Kijkend naar de
‘decision’van de behandelend EDP van 13 mei 2024, is aan de assisterend EDP onder andere gevraagd om diverse panden en woningen, waaronder die van klager, te doorzoeken:

ter inbeslagneming van computers en telefoons en alle mogelijke documenten die de bankoperaties tussen de genoemde (rechts)personen en de transacties met [rechtspersoon 1] (UAE) en [rechtspersoon 2] (UAE) rechtvaardigen, variërend van facturen tot leningsovereenkomsten; ieder document dat gerelateerd is aan [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] BV;alles wat duidt op hoge uitgaven die eventueel cash zijn betaald; alle documenten met betrekking tot de aandelen van bovengenoemde rechtspersonen; alle documenten die de medeverdachte [medeverdachte] linken aan de juridische entiteiten [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ; alle elementen die nuttig zijn om [medeverdachte] , [naam 1] en de Mercedes AMG ( [kentekennummer] ) te lokaliseren.
Het in beslag nemen van gelden valt niet onder de reikwijdte van deze
‘decision’, omdat daarin niet is verzocht om ook contante gelden in beslag te nemen, noch wijst de enkele aanwezigheid van geld op een hoog uitgavenpatroon, eerder wijst dit op het tegendeel.
Er is sprake van klassiek bewijsbeslag ex artikel 94 Sv en niet van conservatoir beslag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is derhalve ten onrechte beslag gelegd op het geldbedrag van € 7.000,-.
Dat inmiddels een EBB is uitgevaardigd ten aanzien van dit bedrag wijst er mogelijk op dat ook de EDP zich heeft gerealiseerd dat de grondslag van de inbeslagneming van het geldbedrag niet deugt. Dit maakt het vorenstaande overigens ook niet anders. Dit punt behoort tot de formaliteiten en moet dus door de raadkamer worden beoordeeld. Dit oordeel is niet aan de Belgische rechter(s).

Standpunt van het Europees Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Daartoe heeft hij – kort weergegeven – aangevoerd dat het beslag rechtmatig is gelegd ter uitvoering van een artikel 31 Vo EOM verzoek, waarbij aan de vereisten van de Nederlandse wet is voldaan. De doorzoeking vond plaats onder leiding van de rechter-commissaris en het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de Belgische strafrechter, later oordelend, dit geldbedrag verbeurd zal verklaren. Dit wordt nog eens bevestigd door het EBB dat op 17 februari 2025 is ontvangen.
De officier van justitie heeft ter zitting aanvullend aangevoerd dat de behandelend EDP in de
‘decision’heeft verzocht om alles in beslag te nemen wat wijst op een hoog uitgavenpatroon, en dat dat ook is gebeurd. Na inbeslagneming door de rechter-commissaris is het aan de behandelend EDP en de Belgische (onderzoeks)rechter(s) om de achterliggende reden daarvan te toetsen. Het verzoek om geld in beslag te nemen valt onder het artikel 31 Vo EOM verzoek. Er is verzocht om
‘everything that indicates high expenditure’.Onder
‘everything’worden ook geldbedragen verstaan.

Beoordeling

Op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de EU-verordening 2017/1939 kan de behandelend EDP onder andere verzoeken om particuliere woningen te doorzoeken in gevallen waarin het te onderzoeken strafbare feit kan worden bestraft met een maximumstraf van minimaal vier jaar gevangenisstraf. Indien de maatregel moet worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat van de behandelend EDP, voorziet artikel 31, eerste lid, van de EU-Verordening 2017/1939 in de mogelijkheid om, na een daartoe door de behandelend EDP genomen besluit over vaststelling van de benodigde maatregel, deze maatregel toe te wijzen aan een gedelegeerd EDP in de lidstaat waar de maatregel moet worden uitgevoerd, de zogenaamde assisterend EDP. Indien voor de maatregel rechterlijke toestemming is vereist krachtens het recht van de lidstaat van de assisterend EDP, wordt deze toestemming door laatstgenoemde verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat (lid 2).
De assisterend EDP voert de toegewezen maatregel uit of draagt de bevoegde nationale autoriteit op zulks te doen (lid 4).
Het vorenstaande brengt mee dat de behandelend EDP de aard en omvang van de onderzoeksmaatregel bepaalt, één en ander in overeenstemming met het bepaalde in artikel 30 van de EU-verordening 2017/1939, en dat de assisterend EDP hier slechts uitvoering aan geeft. Dit betekent dat de assisterend EDP geen zelfstandige bevoegdheid toekomt om meer of andere onderzoekshandelingen te (laten) verrichten ter uitvoering van de toegewezen onderzoeksmaatregel dan die door de behandelend EDP zijn verzocht.
De behandelend EDP in België heeft de assisterend EDP mr. Notenboom in Nederland bij
‘decision’van 13 mei 2024 verzocht om de woning van klager te doorzoeken ter inbeslagneming van computers en telefoons en alle mogelijke
documentendie – kort gezegd – de bankoperaties en aandelen van en linken tussen de verschillende betrokken (rechts)personen in kaart brengen, alsook van
‘everything that indicates high expenditure, possibly paid in cash’.
Gelet op het doel van inbeslagname, namelijk waarheidsvinding, en de toevoeging
‘possibly paid in cash’, is de rechtbank van oordeel dat de toegewezen onderzoeksmaatregel geen grondslag biedt voor inbeslagname van (contante) geldbedragen. Immers, de toevoeging ‘paid in cash’ richt zich op (al dan niet contant betaalde) voorwerpen waaruit dat hoge uitgavenpatroon afgeleid kan worden, maar ziet niet op de enkele aanwezigheid van contant geld. Dat laatste is op zichzelf immers geen aanwijzing dat sprake is (geweest) van een hoog uitgavenpatroon.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de beslaglegging op het geldbedrag van € 7.000,- een onderzoekshandeling verricht die valt buiten de reikwijdte van de door de behandelend EDP vastgestelde onderzoeksmaatregel. De assisterend EDP is daarmee buiten de bevoegdheid getreden die hem op grond van artikel 31, eerste lid, van de EU-verordening 2017/1939 toekomt om uitvoering te geven aan een door een behandelend EDP toegewezen onderzoeksmaatregel. Nu de rechtbank ook anderszins in deze decision niet is gebleken van een andere grondslag voor inbeslagname daarvan, moet geconcludeerd worden dat ten onrechte bewijsbeslag is gelegd op het geldbedrag van € 7.000,-. Bij die stand van zaken zal het beklag gegrond worden verklaard.
Anders dan de waarnemend assisterend EDP ter zitting heeft aangevoerd, is de vaststelling dat het geldbedrag onrechtmatig in beslag is genomen in dit geval niet voorbehouden aan de rechter van de lidstaat van de behandelend EDP, aangezien dit het gevolg is van het feit dat de assisterend EDP buiten zijn bevoegdheid is getreden bij de uitvoering van de toegewezen onderzoeksmaatregel. De door de rechtbank aangelegde toets ziet dus nadrukkelijk niet op de rechtvaardiging of vaststelling van de onderzoeksmaatregel zelf, waarvan de beoordeling op grond van artikel 31, tweede lid, van de EU-verordening 2017/1939 wél is voorbehouden aan de rechter van de lidstaat van de behandelend EDP.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beklag gegrond;
gelast de teruggave aan de klager van een geldbedrag van € 7.000,-.
Deze beslissing is gegeven door,
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
mrs. F. Damsteegt en H.I. Kernkamp-Maathuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Europees Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.