ECLI:NL:RBROT:2025:3309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
C/10/677579 / HA ZA 24-330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake geschil over verdeling van omzet tussen zorgaanbieder en persoonlijke vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een zorgaanbieder, vertegenwoordigd door een stichting, en een persoonlijke vennootschap van een plastisch chirurg. De partijen hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten over de verdeling van de door de chirurg gegenereerde omzet in de kliniek van de zorgaanbieder. De stichting vordert betaling van een bedrag dat zij onverschuldigd aan de vennootschap heeft betaald, en stelt dat de vennootschap niet de juiste gegevens heeft aangeleverd voor facturatie aan patiënten. De vennootschap vordert op haar beurt betaling van bedragen die zij meent te vorderen van de stichting, en stelt dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld door verkeerde declaraties te verzenden aan haar patiënten. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis geoordeeld dat de vennootschap in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de afspraken die partijen hebben gemaakt. De rechtbank heeft ook de partijen aangespoord om tot een oplossing te komen, gezien de relatief geringe financiële belangen in het geschil. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering en verdere procesvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/677579 / HA ZA 24-330
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[naam stichting],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. E.A. Kadijk te Utrecht,
tegen
ESTREC B.V.,
gevestigd in Den Haag,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. E.R. Lam te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam stichting] en Estrec genoemd worden.
In het kort
Ter afwikkeling van hun samenwerking menen beide partijen nog een bedrag van de ander te vorderen te hebben. Zij verschillen voornamelijk van mening over wat zij met elkaar hebben afgesproken over de verdeling van de door Estrec in de kliniek van [naam stichting] gerealiseerde omzet. De rechtbank kan in de huidige staat van de procedure geen finaal oordeel geven en stelt Estrec in de gelegenheid om (tegen)bewijs te leveren. Dit vonnis is dus een tussenvonnis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 april 2024, met producties 1 t/m 14;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 17;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 15 t/m 30;
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024 en de daarbij door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank in overleg met partijen bepaald dat de procedure voor vier weken zal worden aangehouden. Partijen zouden deze tijd benutten om te bekijken of zij niet alsnog een regeling zouden kunnen treffen. Partijen hebben de rechtbank vervolgens laten weten dat zij geen schikking hebben bereikt, waarna de rechtbank een datum heeft bepaald waarop er vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[naam stichting] is een zorgaanbieder met klinieken voor kaakchirurgie en implantologie. De heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) is enig bestuurder van [naam stichting] .
2.2.
Estrec is de persoonlijke vennootschap van de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ). [persoon B] is een ervaren – inmiddels gepensioneerd – plastisch chirurg, gespecialiseerd in hand-, pols- en microchirurgie, met speciale aandacht voor beroepsmusici met hand- of polsproblemen.
2.3.
Van april 2016 tot en met december 2016 heeft [persoon B] als plastisch chirurg werkzaamheden verricht namens Estrec in een kliniek en in opdracht van [naam stichting] . Partijen hebben daartoe mondeling een overeenkomst van opdracht gesloten. Zij hadden afgesproken dat Estrec 30% van de door haar gegenereerde omzet zou toekomen en [naam stichting] de overige 70% voor zover het verzekerde zorg betrof, en dat die verdeling andersom zou zijn (dus 70% voor Estrec en 30% voor [naam stichting] ) voor zover het niet-verzekerde zorg betrof.
2.4.
Voorafgaand aan die samenwerking, op 19 juni 2015, heeft de gezamenlijke accountant van partijen, die hen in contact met elkaar heeft gebracht, per e-mail aan [persoon B] geschreven:
[…] Tarieven lijkt mij ook geen probleem. Eigen betalers is 70 voor jou en 30 [naam] [rechtbank: [persoon A] ], verzekerde patiënten is andersom dus 30 voor jou en 70 voor [naam] .
[naam] gaat verbouwen. Jij wordt gewoon betaald op de rekening van Estrec voor wat betreft de verzekerde patiënten en je krijgt dan maandelijks een net overzicht en voor eigen betalers gaan we [naam] vanuit Estrec een overzicht sturen, maandelijks. […]
2.5.
De werkzaamheden die [persoon B] in 2016 heeft verricht zijn niet gefactureerd.
2.6.
Vanaf september 2018 tot en met december 2021 heeft [persoon B] wederom namens Estrec in opdracht van [naam stichting] als plastisch chirurg werkzaamheden verricht. Voor de periode van januari 2020 tot en met december 2021 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst van opdracht ondertekend. [persoon B] heeft op zondagavond 17 oktober 2021 om 21:33 uur [persoon A] de door hem namens Estrec ondertekende overeenkomst van opdracht gemaild. In die overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
5.1
OPDRACHTNEMER ontvangt voor zijn werkzaamheden […] 30% van het bruto-honorarium als vergoeding als bedoeld in artikel 7:461 BW.
[…]
5.3.1
De vergoeding wordt aan OPDRACHTNEMER door OPDRACHTGEVER uitbetaald als OPDRACHTNEMER de voor het opmaken van de declaraties benodigde gegevens heeft verstrekt, zo spoedig mogelijk na het eind van iedere maand dan wel aan het eind van de overeenkomst, maar uiterlijk binnen achtentwintig dagen na het einde van de betreffende maand waarin de zorg is verleend.
5.3.2
OPDRACHTNEMER stuurt OPDRACHTGEVER hiervoor maandelijks een factuur. OPDRACHTNEMER zal geen gebruik maken van zijn zelfstandige declaratierecht jegens patiënten en verzekeraars voor de door hem binnen de kaders van deze overeenkomst verleende zorg.
2.7.
Naast de schriftelijke overeenkomst zijn partijen mondeling overeengekomen dat [naam stichting] maandelijks een voorschot van € 3.000,00 zou betalen aan Estrec. In totaal heeft Estrec € 111.000,00 aan voorschotten ontvangen van [naam stichting] .
2.8.
In september 2018 heeft [naam stichting] ten behoeve van de patiëntenadministratie het softwareprogramma “Curasoft” aangeschaft.
2.9.
Eind december 2021 is de samenwerking tussen partijen geëindigd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[naam stichting] heeft in het lichaam van haar dagvaarding drie vorderingen geformuleerd waar zij in haar (daadwerkelijke) eis naar verwijst. Voor een beter begrip van die eis worden, alvorens die eis hier weer te geven, hieronder eerst de (hoofd)vorderingen van [naam stichting] kort beschreven.
Vordering 1
De verworven omzet voor de door Estrec verrichte behandelingen gedurende de looptijd van de overeenkomst van opdracht (1 september 2018 tot en met 31 december 2021) betreft een totaalbedrag van € 176.332,00. Estrec heeft recht op 30% hiervan (€ 52.899,60). Aangezien Estrec € 111.000,00 aan voorschotbetalingen heeft ontvangen, heeft [naam stichting] (€ 111.000,00 minus € 52.899,60 =) € 58.100,40 onverschuldigd betaald aan Estrec.
Vordering 2
28 door [persoon B] behandelde patiënten hebben geen factuur gekregen voor hun behandeling. Volgens [naam stichting] is dit het gevolg van gebrekkige administratie van Estrec en dient zij alsnog de voor facturering benodigde informatie van deze patiënten aan te leveren.
Vordering 3
Estrec heeft – volgens [naam stichting] ten onrechte en tegen de afspraken uit de overeenkomst van opdracht in – zelf aan 39 patiënten facturen verzonden en zich dientengevolge het volledige factuurbedrag in plaats van de overeengekomen 30% toegeëigend. [naam stichting] maakt aanspraak op 70% van het totaal aan door Estrec gefactureerde bedragen.
3.2.
[naam stichting] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ter zake vordering 1 veroordeling van Estrec om aan [naam stichting] € 58.100,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2023 dan wel 24 oktober 2023 dan wel vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
ter zake vordering 1 veroordeling van Estrec om aan [naam stichting] de buitengerechtelijke kosten van € 1.640,76 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
ter zake vordering 2 primair veroordeling van Estrec om aan [naam stichting] , binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, de benodigde gegevens aan te leveren in de vorm van het invullen per patiënt (totaal 28 patiënten, zie productie 10) op het formulier zoals overgelegd in productie 8, dan wel alle benodigde gegevens die noodzakelijk zijn doch in ieder geval de DBC-code, de zorgactiviteit en ICD-10-code aan te leveren opdat [naam stichting] kan overgaan tot facturatie aan haar patiënten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ten bedrage van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan en voor iedere keer dat Estrec geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven om aan dit vonnis te voldoen;
ter zake vordering 2 subsidiair een verklaring voor recht dat Estrec toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld als gevolg waarvan [naam stichting] thans schade lijdt c.q. heeft geleden, welke Estrec dient te vergoeden en de zaak te verwijzen naar een schadestaatprocedure voor het nader op te maken van de schade bij staat;
ter zake vordering 3 primair een verklaring voor recht dat Estrec toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht door in strijd met die overeenkomst zelf te factureren aan de 39 patiënten van [naam stichting] en dat Estrec de als gevolg daarvan geleden en thans nog te lijden schade aan de zijde van [naam stichting] moet vergoeden;
ter zake vordering 3 subsidiair een verklaring voor recht dat Estrec zich ten koste van [naam stichting] ongerechtvaardigd heeft verrijkt door zelf te factureren aan de 39 patiënten van [naam stichting] en dat Estrec de als gevolg daarvan geleden en thans nog te lijden schade aan de zijde van [naam stichting] moet vergoeden;
ter zake vordering 3 meer subsidiair een verklaring voor recht dat Estrec onrechtmatig handelt c.q. onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [naam stichting] door zelf te factureren aan de 39 patiënten van [naam stichting] en dat Estrec de als gevolg daarvan geleden en thans nog te lijden schade aan de zijde van [naam stichting] moet vergoeden;
verwijzing van de zaak voor wat betreft vordering 3 naar een schadestaatprocedure voor het nader op te maken van de schade bij staat;
veroordeling van Estrec in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeling van Estrec in de nakosten.
3.3.
Estrec voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam stichting] met veroordeling van [naam stichting] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Estrec vordert – na haar eis bij akte te hebben vermeerderd – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [naam stichting] om aan Estrec € 146.683,80 te betalen, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente, vanaf datum vonnis tot en met de dag van betaling;
II. veroordeling van [naam stichting] om aan [naam stichting] € 79.085,30 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot en met de dag van betaling;
III. dat [naam stichting] wordt verboden om op naam van of met gebruikmaking van de naam van de heer [persoon B] of Estrec declaraties, betalingsherinneringen en/of andere berichten aan patiënten of derden te sturen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Estrec;
IV. het onder III gevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00, voor iedere dag (of gedeelte van een dag) dat [naam stichting] het onder III gevorderde niet volledig nakomt;
met veroordeling van [naam stichting] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[naam stichting] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Estrec dan wel tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van Estrec in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
Eisvermeerdering
4.2.
Estrec heeft bij akte haar eis in reconventie vermeerderd door vorderingen III en IV toe te voegen. [naam stichting] heeft geen bezwaar gemaakt tegen die eisvermeerdering. Omdat de eisvermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde zal de rechtbank in reconventie recht doen op basis van de gewijzigde eis, zoals weergegeven onder 3.5.
Overeenkomst van opdracht
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag welke verplichtingen zij over en weer hebben ter afwikkeling van hun samenwerking. Uitgangspunt daarbij is dat zij moeten voldoen aan wat zij met elkaar hebben afgesproken en – kort gezegd – wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het vertrekpunt van de inhoudelijke beoordeling vormt de enige schriftelijke en tevens ondertekende overeenkomst tussen partijen: de overeenkomst van opdracht die betrekking heeft op de jaren 2020 en 2021 (hierna: de getekende overeenkomst).
4.4.
Estrec betwist de geldigheid van de getekende overeenkomst omdat [persoon B] de overeenkomst tijdens een druk spreekuur zou hebben getekend zonder dat hij er goed kennis van heeft kunnen nemen. Estrec voert aldus aan dat zij zich niet aan de verplichtingen uit de getekende overeenkomst heeft willen binden. Dit verweer kan niet slagen. [naam stichting] heeft in dit kader immers onder verwijzing naar de desbetreffende correspondentie aangevoerd dat [persoon B] de getekende overeenkomst op een zondagavond per e-mail heeft verzonden aan [persoon A] (zie 2.6). Estrec heeft haar standpunt vervolgens onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Zodoende staat vast dat de inhoud van de getekende overeenkomst in beginsel tussen partijen heeft te gelden.
4.5.
De getekende overeenkomst heeft, als gezegd, betrekking op de jaren 2020 en 2021. [naam stichting] heeft aangevoerd dat voor de periode van september 2018 tot en met december 2019 de inhoud van een niet-getekende overeenkomst die, op een paar kleine aanpassingen na, identiek is aan de getekende overeenkomst, van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen (hierna: de niet-getekende overeenkomst). De niet-getekende overeenkomst bevat onder andere de bepalingen zoals hiervoor geciteerd onder 2.6. Volgens Estrec daarentegen hebben partijen in de periode van september 2018 tot en met december 2019 samengewerkt grotendeels (opnieuw) op basis van de afspraken die zij mondeling zijn overeengekomen voor de samenwerking in 2016. Estrec betwist dat zij de niet-getekende overeenkomst kent.
4.6.
Partijen hebben dus onderling afwijkende standpunten ten aanzien van de vraag welke afspraken ten grondslag liggen aan de samenwerking in de periode van september 2018 tot en met december 2019. Het antwoord op die vraag is relevant om te kunnen bepalen welke verdeelsleutel van toepassing is op de verdeling van de in die periode door Estrec gegenereerde omzet. Als de afspraken uit de niet-getekende overeenkomst van toepassing zijn, luidt de verdeelsleutel dat 70% van de omzet [naam stichting] toekomt en 30% Estrec (artikel 5.1 van die overeenkomst). Als de (mondelinge) afspraken van 2016 gelden, is 70% van de omzet voor [naam stichting] en 30% voor Estrec wanneer het verzekerde zorg betreft, en andersom wanneer het niet-verzekerde zorg betreft (zie 2.3).
4.7.
Gezien de omstandigheden dat de niet-getekende overeenkomst qua looptijd overeenstemt met de daadwerkelijk door [persoon B] gewerkte periode, de niet-getekende overeenkomst bijna exact gelijk is aan de getekende overeenkomst en dat [persoon B] conform het bepaalde in de niet-getekende overeenkomst vanaf 1 september 2018 op donderdagen zijn werkzaamheden uitvoerde, is de rechtbank voorshands van oordeel dat de inhoud van de niet-getekende overeenkomst van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen in de periode van september 2018 tot en met december 2019. Estrec wordt in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren met betrekking tot deze voorshands bewezen geachte stelling van [naam stichting] . Voor het leveren van tegenbewijs door Estrec is voldoende dat zij de voorshands bewezenverklaring ontzenuwt: zij hoeft geen bewijs van het tegendeel of van haar eigen lezing van de feiten te leveren. Eventuele aanvullende bewijsvoering van [naam stichting] moet in het kader van dezelfde bewijsvoering plaatsvinden.
4.8.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling allebei ingeschat dat de omzet in de periode van september 2018 tot en met december 2019 op € 10.000,00 na verzekerde zorg betreft. Voor verzekerde zorg geldt hoe dan ook de verdeling 70% voor [naam stichting] , 30% voor Estrec, ongeacht welke overeenkomst van toepassing is. De discussie over de verdeelsleutel ziet dus (slechts) op een bedrag van € 10.000,00 aan niet-verzekerde zorg in voornoemde periode dat, indien Estrec in haar tegenbewijs slaagt, mogelijk voor 70% in plaats van 30% aan Estrec toekomt.
De omzet
4.9.
[naam stichting] heeft gesteld dat Estrec in de periode van 1 september 2018 tot en met 31 december 2021 in totaal een omzet van € 176.332,00 heeft gegenereerd. Volgens Estrec is de door haar gegenereerde omzet veel hoger. Estrec stelt zich immers op het standpunt dat [naam stichting] over 2016 en 2018 t/m 2021 in totaal een bedrag van € 374.934,00 had kunnen en moeten factureren als zij een zorgvuldige financiële administratie had gevoerd. Estrec meent recht te hebben op 70% van dit bedrag, te weten € 262.453,80. Zij maakt na verrekening van de reeds door [naam stichting] betaalde voorschotten (€ 111.000,00) en 30% van door Estrec zelf gefactureerde zorg (€ 4.770,00) aanspraak op € 146.683,80 (vordering I in reconventie).
4.10.
Estrec gaat er in haar berekening ten onrechte vanuit dat zij recht heeft op 70% van de totale omzet. Zij heeft immers erkend dat de door haar verleende zorg in de periode van 2018 tot 2021 (slechts) voor ongeveer € 10.000,00 niet-verzekerde zorg betreft, waardoor zij slechts voor dat deel
mogelijkaanspraak kan maken op 70% van de omzet. Bovendien verwijst Estrec ter onderbouwing van het door haar berekende totaalbedrag van € 262.453,80 naar een tabel met gecodificeerde zorgactiviteiten, aantallen, bijbehorende DBC-codes en tarieven, ten aanzien waarvan [naam stichting] gemotiveerd heeft aangevoerd dat dit een onjuiste manier van berekenen is. Meerdere zorghandelingen (diagnosticeren, behandelen, consulteren) moeten namelijk onder één en dezelfde DBC-code in rekening gebracht worden in plaats van elke zorghandeling afzonderlijk. Het totaal te factureren bedrag komt dan lager uit. Estrec heeft in reactie hierop haar berekening onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De door [naam stichting] berekende totale omzet (€ 176.332,00), die een optelsom is van alle door [persoon A] namens [naam stichting] gefactureerde bedragen in de periode 2018-2021, wordt dan ook als uitgangspunt genomen voor het vervolg van deze procedure. Vordering I in reconventie zal om die reden worden afgewezen voor zover die vordering betrekking heeft op de periode 2018-2021.
4.11.
Voor zover vordering I in reconventie betrekking heeft op de in 2016 uitgevoerde werkzaamheden heeft [naam stichting] terecht aangevoerd dat dit deel van die vordering is verjaard. Er zijn immers meer dan vijf jaren verstreken sinds het opeisbaar worden van deze vordering. Deze verjaring staat alleen niet in de weg aan een eventuele verrekening van de aldus ontstane natuurlijke verbintenis (artikel 6:131 lid 1 BW). In 2016 gold als verdeelsleutel: 70% van de omzet voor [naam stichting] en 30% voor Estrec wanneer het verzekerde zorg betreft, en andersom wanneer het niet-verzekerde zorg betreft. Volgens [naam stichting] volgt uit door Estrec overgelegde overzichten dat Estrec beweert dat zij in 2016 € 14.686,00 aan omzet heeft behaald. [naam stichting] voert geen inhoudelijk verweer ten aanzien van die berekening. Ook Estrec heeft die conclusie niet betwist. Van dit bedrag komt volgens Estrec 70% aan haar toe. Zij stelt zich dus op het standpunt dat de omzet in 2016 louter niet-verzekerde zorg betreft. [naam stichting] heeft dit betwist door onder verwijzing naar het in wet- en regelgeving breed omschreven verzekerde basispakket te onderbouwen dat zeer aannemelijk is dat Estrec aan het overgrote deel van haar patiënten verzekerde zorg heeft geleverd. Op grond van artikel 150 Rv rust op Estrec de bewijslast van haar stelling dat haar omzet in 2016 louter niet-verzekerde zorg betrof. De rechtbank laat Estrec toe tot het leveren van dit bewijs.
De (nog) niet-gefactureerde patiënten
4.12.
[naam stichting] heeft aangevoerd dat zij van een aantal patiënten van Estrec niet de voor facturatie benodigde gegevens heeft ontvangen en vordert dat Estrec wordt veroordeeld om die alsnog te verstrekken. Zij stelt in ieder geval de DBC-codes, zorgactiviteiten en ICD-10-codes nodig te hebben.
4.13.
In artikel 5.3.1 van zowel de getekende overeenkomst als de niet-getekende overeenkomst is bepaald dat Estrec als opdrachtnemer gehouden is om de voor het opmaken van facturen benodigde gegevens te verstrekken. Estrec heeft aangevoerd dat zij al aan deze verplichting heeft voldaan, waarmee zij impliciet het bestaan van deze verplichting erkent. Volgens Estrec heeft zij een zorgvuldige administratie bijgehouden in de papieren dossiers van [naam stichting] maar is [naam stichting] die administratie kwijtgeraakt. Vervolgens zou Estrec de gegevens op verzoek van [naam stichting] opnieuw hebben gedeeld. [naam stichting] heeft dit gemotiveerd betwist en heeft aangevoerd dat de gegevens die Estrec heeft aangeleverd geen zorgactiviteiten en geen ICD-10-codes bevatten, zonder welke gegevens zij geen facturen kon opstellen. Dit heeft Estrec niet gemotiveerd betwist.
4.14.
Op basis van gewijzigde regelgeving heeft per 1 januari 2017 te gelden dat de ICD-10-registratieverplichting niet langer alleen de verantwoordelijkheid is van de medisch specialist (in dit geval [persoon B] /Estrec) maar ook van de zorginstelling (in dit geval [naam stichting] ) waar de specialist werkzaam is. De ICD-10-registratieverplichting betreft dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. [naam stichting] heeft, ter uitvoering van (een deel van) haar verantwoordelijkheid, het softwareprogramma Curasoft aangeschaft. Dat programma is vervolgens echter niet gebruikt. Om te kunnen bepalen welke codes van toepassing zijn op de uitgevoerde werkzaamheden is -onbetwist- de specialistische kennis van [persoon B] nodig.
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de samenwerking op administratief gebied allesbehalve vlekkeloos is verlopen. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Estrec onvoldoende concreet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar contractuele verplichting om de voor facturering vereiste gegevens aan te leveren terwijl dat wel op haar weg had gelegen.
4.16.
[naam stichting] heeft primair gevorderd dat de gegevensverstrekking moet gebeuren aan de hand van het invullen van het door haar als productie 8 overgelegde formulier. Bij gebrek aan een verweer tegen specifiek deze werkwijze is dat waartoe de rechtbank Estrec in het eindvonnis zal veroordelen. De gevorderde dwangsommen zal de rechtbank echter afwijzen. Estrec heeft zich bij monde van [persoon B] tijdens de mondelinge behandeling bereid getoond medewerking te verlenen aan het verstrekken van de benodigde gegevens als dat van de rechtbank moet. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen dit in goed overleg met elkaar kunnen regelen en acht het opleggen van dwangsommen daartoe niet nodig.
4.17.
De rechtbank wijst partijen er ten slotte op dat de lijst van personen die als productie 10 bij dagvaarding is overgelegd 27 in plaats van het door partijen gehanteerde aantal van 28 personen bevat.
Door Estrec verzonden facturen
4.18.
Volgens [naam stichting] had Estrec niet zelf facturen mogen sturen aan haar patiënten. In artikel 5.3.2. van de getekende overeenkomst en de niet-getekende overeenkomst staat immers dat de opdrachtnemer (Estrec) geen gebruik zal maken van zijn (haar) zelfstandige declaratierecht tegenover patiënten en verzekeraars voor de door hem (haar) binnen de kaders van de overeenkomst verleende zorg.
4.19.
Estrec voert verweer door te stellen dat zij een afwijkende, mondelinge afspraak heeft gemaakt met [naam stichting] op basis waarvan zij niet-verzekerde zorg, waaronder het maken van echo’s, wél zelf mocht declareren. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst Estrec naar de onder 2.4 geciteerde e-mail van de gezamenlijke accountant, waarin staat “voor eigen betalers gaan we [naam] vanuit Estrec een overzicht sturen, maandelijks”. [naam stichting] betwist de stelling van Estrec gemotiveerd door aan te voeren dat dergelijke afwijkende afspraken niet zijn gemaakt en dat het daarnaast, in tegenstelling tot hetgeen Estrec beweert, in ieder geval ten aanzien van de echo’s verzekerde zorg betrof waarvoor het onjuist zou zijn om patiënten, zoals Estrec heeft gedaan, declaraties te sturen die zij niet voor vergoeding konden indienen bij hun zorgverzekeraar.
4.20.
Gezien de onderbouwde en tegenstrijdige standpunten van partijen komt de rechtbank ook op dit geschilpunt toe aan bewijslevering. Het verweer van Estrec is een bevrijdend verweer waarvan Estrec op de voet van artikel 150 Rv de bewijslast draagt. De rechtbank stelt Estrec in de gelegenheid om bewijs te leveren van haar stelling dat partijen in afwijking van de getekende en niet-getekende overeenkomsten mondelinge afspraken hebben gemaakt. De rechtbank wijst partijen er ten slotte op dat het financiële belang van dit geschilpunt in omvang beperkt is ten opzichte van de rest van het geschil. Volgens Estrec heeft zij zelf aan niet-verzekerde zorg een totaalbedrag van € 15.900,00 gedeclareerd (waarvan zij erkent dat een deel nog aan [naam stichting] toekomt) en aan echo’s een totaalbedrag van € 1.505,00.
Reputatieschade
4.21.
Estrec legt aan haar vordering II in reconventie ten grondslag dat [naam stichting] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld door na afloop van de samenwerking tussen partijen te laat en verkeerde declaraties te verzenden aan patiënten van Estrec. Estrec stelt hierdoor ontzette reacties te hebben gekregen van haar patiënten. Omdat de patiëntenkring van Estrec een specifieke doelgroep betreft (beroepsmusici) is het voorstelbaar dat negatieve ervaringen snel de ronde doen en tot gevolg hebben dat patiënten zich niet langer tot Estrec wenden. Het beweerdelijk onrechtmatig handelen van [naam stichting] heeft volgens Estrec dan ook geleid tot een terugval in de behaalde omzet. Zij begroot deze vermogensschade in de jaren 2022 en 2023 op € 79.085,30, te weten 50% van het loon van 70% van de in 2020 en 2021 behaalde omzet.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat Estrec haar vordering in het licht van de gemotiveerde betwisting van [naam stichting] onvoldoende heeft onderbouwd. Ten eerste gaat Estrec in haar berekening ten onrechte uit van een percentage van 70% van de omzet als loon waar zij recht op zou hebben. De berekening van Estrec is al om die reden onjuist. Daarnaast heeft Estrec onvoldoende concreet aangetoond dat haar omzet met 50% is gedaald en dat dit het gevolg is van handelen van [naam stichting] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft Estrec expliciet de mogelijkheid gehad om dit causaal verband en de schade nader toe te lichten, maar een concrete onderbouwing bleef uit. De vordering tot schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
4.23.
In lijn met het voorgaande heeft Estrec ook gevorderd dat het [naam stichting] wordt verboden om – kort gezegd – op naam van Estrec te declareren zonder voorafgaande toestemming daartoe (vordering III in reconventie), op straffe van een dwangsom (vordering IV in reconventie). Ook deze vorderingen zullen worden afgewezen. Het declareren van patiënten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen. Het is dan ook niet vreemd dat de naam van [persoon B] wordt genoemd in door [naam stichting] verzonden (en te verzenden) facturen, dat wordt door Estrec ook erkend. Op grond van artikel 3:303 BW komt Estrec bij gebrek aan voldoende belang geen rechtsvordering toe in dit verband. Anderzijds dient [naam stichting] ervoor te zorgen dat duidelijk is dat de factuur van [naam stichting] afkomstig is (namens [persoon B] /Estrec); zij kan niet louter de naam van [persoon B] /Estrec gebruiken.
Slot
4.24.
De slotsom is dat Estrec wordt toegelaten tot (tegen)bewijs zoals hiervoor verwoord onder 4.7, 4.11 en 4.20. De datum of data en tijdstippen voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van Estrec (in enquête) en aan de zijde van [naam stichting] (in contra-enquête) zullen na het wijzen van dit vonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum voor de enquête worden gepland als een datum worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van [naam stichting] om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere inhoudelijke beslissing aangehouden.
4.25.
De rechtbank wil partijen nadrukkelijk in overweging geven om, eventueel aan de hand van de kaders en beslissingen in dit tussenvonnis, samen tot een oplossing te komen in plaats van door te procederen. Zoals meermaals benoemd in dit vonnis, is het financiële belang van het deel van het geschil waarover doorgeprocedeerd zou worden in verhouding tot de rest van het geschil zeer gering. Doorprocederen leidt desalniettemin tot relatief hoge (proces)kosten die het resterende financiële belang snel zullen overstijgen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat Estrec toe tot tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling van [naam stichting] dat de inhoud van de niet-getekende overeenkomst van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen in de periode van september 2018 tot en met december 2019;
5.2.
laat Estrec toe tot bewijs van haar stelling dat haar omzet in 2016 louter niet-verzekerde zorg betrof;
5.3.
laat Estrec toe tot bewijs van haar stelling dat partijen in afwijking van de getekende overeenkomst en de niet-getekende overeenkomst mondelinge afspraken hebben gemaakt op basis waarvan Estrec niet-verzekerde zorg, waaronder het maken van echo’s, zelf mocht declareren;
5.4.
bepaalt dat indien Estrec dit (tegen)bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank aan Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam voor de rechter mr. B.J.M.P. Cremers;
5.5.
bepaalt dat Estrec, indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de afdeling planning van de sector civiel – de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met juni 2025 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat [naam stichting] , indien zij getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.7.
bepaalt dat Estrec, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de roladministratie van de sector civiel – en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.8.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.9.
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
3533 / 1918