ECLI:NL:RBROT:2025:3273

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
C/10/644106 / HA ZA 22-714
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekking onder de verzekering voor gemaakte proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Ernst & Young Accountants LLP en HDI Global SE over de dekking van proceskosten onder een verzekering. De rechtbank oordeelde dat EY c.s. recht hebben op dekking voor gemaakte proceskosten, waarbij de redelijkheid van deze kosten centraal stond. In een eerder tussenvonnis was al vastgesteld dat EY c.s. recht hadden op dekking, maar zij moesten nog toelichten waarom het gevorderde bedrag aan proceskosten redelijk was. De rechtbank heeft uiteindelijk een bedrag van € 84.000 toegewezen aan EY c.s., na een beoordeling van de argumenten van beide partijen. HDI had betoogd dat de rechtbank terug moest komen op eerdere beslissingen, maar de rechtbank verwierp dit betoog en bleef bij haar eerdere oordelen. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten van EY c.s. redelijk waren, en stelde deze vast op € 5.138,43, die door HDI betaald moesten worden. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de proceskosten en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644106 / HA ZA 22-714
vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ERNST & YOUNG ACCOUNTANTS LLP,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ERNST & YOUNG NEDERLAND LLP,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
3. de maatschap
ERNST & YOUNG ACCOUNTANTS,
gevestigd te Rotterdam,
4.
[eiser sub 4],
wonende te Voorschoten,
5.
[eiser sub 5],
wonende te Reusel,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 6],
gevestigd te Rotterdam,
7.
[eiser sub 7],
wonende te Eindhoven,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 8],
gevestigd te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. D.H.J. Rijkers te Amsterdam,
tegen
(thans) de vennootschap naar buitenlands recht
HDI GLOBAL SE,
gevestigd te Hannover, Bondsrepubliek Duitsland,
advocaat mr. J. Ekelmans te Den Haag.
gedaagde.
Partijen zullen hierna EY c.s. en HDI genoemd worden.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat EY c.s. recht hebben op dekking onder de polis voor gemaakte proceskosten, aan de hand van de toets: zijn de gemaakte proceskosten redelijk? EY c.s. moesten nog in een nadere akte uitleggen waarom het door hen gevorderde bedrag aan proceskosten redelijk is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 april 2014 en de daarin genoemde processtukken,
- de akte uitlating van EY c.s (tevens akte eisvermindering), met hun producties 23 tot en met 32 (productie 24 is een USB-stick met producties),
  • de antwoordakte van HDI, tevens verzoek tot heroverweging van twee genomen beslissingen, met haar producties 15 tot en met 18,
  • de akte uitlating verzoek heroverweging en uitlating producties.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank zal aan EY c.s. een bedrag toekennen van € 84.000, op grond van het volgende.
3.2.
De rechtbank verwerpt het betoog van HDI dat de rechtbank zou moeten terugkomen van twee eerdere bindende eindbeslissingen. Daarvoor is slechts in uitzonderingsgevallen aanleiding en dit is niet zo’n geval. HDI stelt ten eerste dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen in enige mate zou zijn onderhandeld over de inhoud van de te sluiten verzekeringsovereenkomst. Nog daargelaten of dit doorslaggevend is voor de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de inhoud van de verzekeringsovereenkomst, is het standpunt van HDI feitelijk onjuist. EY c.s. hebben op de mondelinge behandeling verklaard dat in ieder geval over clausule V7 van de polis is onderhandeld, hetgeen door HDI niet is weersproken.
HDI stelt ten tweede dat de rechtbank het beroep van HDI op uitsluiting van dekking ex artikel 6.9 ten onrechte niet heeft gehonoreerd. De rechtbank heeft over deze kwestie echter al een gemotiveerde beslissing gegeven, waar de rechtbank bij blijft. De nu door HDI aangevoerde argumenten nopen niet tot een andere beslissing.
3.3.
Het verweer van HDI komt kort gezegd op het volgende neer: zouden partijen wel hun contractuele plicht hebben nageleefd om vooraf met elkaar overleg te voeren over de te maken proceskosten, dan zouden partijen naar verwachting een bedrag hebben afgesproken dat ligt ergens tussen de helft en 2/3e deel van het in rekening gebrachte bedrag van € 900.438,63. Dat een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt past bij de opzet van de polis, bij de situatie zoals die destijds was en bij de tussen verzekeraar en verzekerde te verwachten praktische benadering. EY c.s. hebben daar onvoldoende tegenover gesteld. De rechtbank acht (circa) 2/3e deel een redelijke uitkomst. Op het gevorderde bedrag van € 900.438,63 komt dat uit op een bedrag van € 600.000.
3.4.
Op het bedrag van € 600.000 strekt nog in mindering het eigen risico van $250.000 (€ 237.936,61) = € 362.063,39. Het aandeel van HDI op de polis en dus in dit bedrag is 23,150% = € 83.817,67, afgerond (gelet op de aard van deze berekening en de wisselende dollarkoers) op € 84.000. Dit bedrag zal nog worden vermeerderd met de gevorderde, en niet weersproken, wettelijke rente vanaf 30 juli 2019. De wettelijke rente is toewijsbaar tot het moment van algehele voldoening.
proceskosten
3.5.
HDI is deels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van EY c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 103,43
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat € 4.249,00 (3,5 punten × tarief IV)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.138,43
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de aanspraken van EY c.s. op HDI onder de Polis ter zake
van de verwijten die onderwerp zijn van de hoofdprocedure niet zijn verjaard en dat
HDI gehouden is tot uitkering aan EY c.s. onder de Polis ter zake van aanspraken van
obligatiehouders die op die verwijten zijn gebaseerd;
4.2.
veroordeelt HDI tot betaling aan EY c.s. van € 84.000, vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 30 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening,
4.3.
veroordeelt HDI in de proceskosten van € 5.138,43 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als HDI niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet HDI € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.4.
veroordeelt HDI in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.5.
verklaart dit vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
[2517/106]