ECLI:NL:RBROT:2025:3242

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
10-356040-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing door illegaal vuurwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing door illegaal vuurwerk. De verdachte, geboren in 1991 en werkzaam als werkgever van de aangeefster, had een arbeidsconflict met haar. Op 15 oktober 2024 vond er een explosie plaats bij de woning van de aangeefster, waarbij zwaar illegaal vuurwerk, een cobra, werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte actief betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van de explosie, ondanks haar ontkenning dat zij op de hoogte was van de plannen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een maatregel tot beperking van de vrijheid voor 3 jaar, met een contactverbod met de aangeefster en haar dochter. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-356040-24
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman mr. H.W. Verberkmoes, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (het medeplegen van een explosie teweegbrengen);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met de aangeefster [aangeefster] en haar dochter [naam] en een locatieverbod voor de straat van aangeefster, beide verboden dadelijk uitvoerbaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het ten laste gelegde feit. Ook blijkt op basis van het dossier niet dat de verdachte een opdracht heeft gegeven tot het veroorzaken van een explosie, of dat zij hier giften of anderszins voor heeft beloofd. Van een motief aan de zijde van de verdachte is niet gebleken. Op basis van de appberichten in het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte dit misdrijf op een bepaalde wijze heeft geïnitieerd. Het klopt dat uit de appberichten blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de explosie, maar dat maakt nog niet dat er sprake is van medeplegen, medeplichtigheid dan wel uitlokking.
4.1.2.
Beoordeling
Op 15 oktober 2024 om 19:58 uur vond er een explosie plaats bij de voorruit van de woning van aangeefster [aangeefster] aan [adres 2] . De voorruit was volledig vernield. In de woning en de voortuin werden glasscherven aangetroffen, in de woonkamer ook vermoedelijke vuurwerkrestanten. Op het moment van de explosie was [aangeefster] samen met haar dochter in de woonkamer. Uit het dossier blijkt dat de verdachte een arbeidsconflict heeft met [aangeefster] . [aangeefster] is werkneemster van (de kapperszaak van de) verdachte; zij is al langere tijd arbeidsongeschikt.
Op 17 oktober 2024 worden medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) aangehouden op verdenking van een straatroof in Spijkenisse. Hierbij worden hun mobiele telefoons in beslag genomen. [medeverdachte 2] is de stiefzoon van de verdachte.
Uit de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 15 oktober 2024 om 19:56 uur aanwezig is bij [adres 2] . Ook wordt een filmpje van de explosie aangetroffen op zijn telefoon. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij van [medeverdachte 2] de opdracht heeft gekregen tot het veroorzaken van de explosie aan [adres 2] . [medeverdachte 1] kreeg te horen dat hij een explosief op het raam moest plakken, dit tot ontploffing moest brengen, dit moest filmen en dat hij daarna weg moest zijn. [medeverdachte 1] heeft een cobra op het raam geplakt, die hij had gekregen van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft een filmpje gemaakt van de explosie en dit doorgestuurd aan [medeverdachte 2] , waarna [medeverdachte 2] het filmpje heeft doorgestuurd aan degene die hem daartoe de opdracht had gegeven. [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] de tussenpersoon was, en niet degene die de opdracht heeft gegeven.
Uit de telefoon van [medeverdachte 2] blijkt dat hij kort voor en kort na de explosie een berichtenwisseling heeft gehad met de verdachte: zijn stiefmoeder [verdachte] . De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat zij deze gesprekken met [medeverdachte 2] heeft gevoerd. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte 2] op 14 oktober 2024 aan de verdachte vraagt
‘Zal ik het vanavond laten gebeuren’, waarop de verdachte antwoordt
‘Ja is goed’. Ook vraagt [medeverdachte 2]
‘Heeft ze kinderen?’. Op 15 oktober 2024 om 03:01 uur stuurt [medeverdachte 2]
‘Ik bn niet gegaan meer was teveel polietie in de buurt en k dacht dat k nig kinderen zag klopt dat?’, waarop de verdachte om 13:50 uur antwoordt
‘Ja 1tje 1 dochter van 13 heeft ze’. [medeverdachte 2] zegt
‘Ja. Vandaag zag meisje sitten’. Vervolgens vraagt de verdachte op 15 oktober 2024 om 17:44 uur
‘Wanneer nu’, waarop [medeverdachte 2] antwoordt
‘Ik ga vnv’. Hierop zegt de verdachte
‘Oke’. Vervolgens stuurt [medeverdachte 2] om 20:03 uur, derhalve enkele minuten nadat de explosie heeft plaatsgehad,
‘done’, met hierbij een emoticon van een vinkje. Hierop reageert de verdachte om 20:05 uur met
‘Oke’, met hierbij een emoticon van een hartje. [medeverdachte 2] stuurt direct hierna
‘Heb filmpje. Dowloead. Telegram’.
In Telegram was te zien dat de verdachte om 20:07 uur
‘Hee’stuurt naar [medeverdachte 2] . Hierop stuurt [medeverdachte 2] een filmpje, waarop de explosie aan [adres 2] te zien is. De verdachte reageert hierop met twee emoticons van een hartje. De verdachte heeft verklaard dat zij in de veronderstelling was dat het niet ging om een explosie, maar dat zij dacht dat [medeverdachte 2] een bal of een steen tegen de ruit van de woning van [aangeefster] zou trappen of gooien. Deze verklaringen acht de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande, niet geloofwaardig, nu de verdachte op het filmpje van de explosie met een hartje reageerde.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte heeft verklaard dat zij met [medeverdachte 2] gesproken heeft over het bang maken van haar werkneemster [aangeefster] , omdat die al lange tijd arbeidsongeschikt was. De verdachte heeft verklaard dat zij dacht dat dit ging over een bal of steen door de ruit gooien en dat zij heeft geprobeerd dit uit het hoofd van [medeverdachte 2] te praten. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet aannemelijk, gelet op de hierboven geciteerde berichten van verdachte, die in de telefoon van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte actief betrokken was bij het plannen van het moment van de aanslag. Zo houdt [medeverdachte 2] de verdachte op de hoogte als het niet lukt op 14 oktober 2024 en reageert de verdachte met
‘Wanneer nu’. Ook blijkt uit de berichten dat de verdachte informatie verstrekt over de bewoners van de woning; zo bevestigt zij dat [aangeefster] een dochter heeft van 13 jaar oud. Tot slot reageert de verdachte op positieve wijze, door emoticons van een hartje te sturen, op het moment dat [medeverdachte 2] enkele minuten na de explosie het woord ‘
done’alsmede een video van de explosie aan de verdachte verstuurt. Op geen enkel moment heeft de verdachte aangegeven dat [medeverdachte 2] moest stoppen, ook niet toen [medeverdachte 2] aangaf dat hij een meisje in de woning heeft zien zitten. Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte zeer kort voorafgaand aan het feit en kort na het feit actief bij de explosie betrokken is geweest. Dat de verdachte [medeverdachte 2] zou hebben willen tegenhouden, zoals zij ter zitting heeft verklaard, blijkt in het geheel niet uit de berichten. Integendeel: de berichten bevestigen juist dat zij de uitvoering van de explosie door [medeverdachte 2] actief ondersteunt en dat zij hiervan op de hoogte wil worden gehouden. Ook verklaart [medeverdachte 1] dat hij het filmpje naar een tussenpersoon, zijnde [medeverdachte 2] , had gestuurd en dat die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de persoon die de opdracht had gegeven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat er sprake is geweest van een gezamenlijke organisatie. Daarbij is een en ander gepland en met elkaar afgestemd met een gemeenschappelijk doel, namelijk het veroorzaken van een explosie bij de woning van de werkneemster van de verdachte. De verdachte is daarmee telkens een onmisbare schakel bij het tenlastegelegde geweest; zonder haar opdracht had de explosie niet plaatsgevonden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Tevens is gebleken dat door de ontploffing bij de woning aan de [adres 2] gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten was. Het is een feit van algemene bekendheid dat een cobra zwaar en illegaal vuurwerk betreft, en dat een cobra bij ontbranding een ontploffing teweeg kan brengen met een gelijke kracht als van een handgranaat. De cobra is in de avond (om 19:58 uur) ontploft bij de voorruit van de woning, welke grenst aan de woonkamer. De bewoonster van de woning en haar dochter waren op dat moment thuis en zaten op de bank. De cobra is tegen de voorruit tot ontploffing gebracht. De kracht van de explosie is af te leiden uit de beschadigingen. De explosie heeft schade aan de voorruit van de woning veroorzaakt. Ook sneuvelde de ruit naast de voordeur van de woning. In de voortuin, de woonkamer en op de bank lagen glasscherven en vuurwerksnippers, hetgeen de kracht van de explosie onderstreept. Op deze bank zaten aangeefster en haar dochter ten tijde van de explosie. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden maken dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat door het handelen van de verdachte gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander was te duchten.
4.1.3.
Conclusie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 15 oktober 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
aan een woning gelegen aan de [adres 2] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht immers hebben verdachte en haar mededader
seen stuk zwaar (illegaal) vuurwerk aangebracht op een ruit/raam van voornoemde woning en vervolgens dit explosief aangestoken,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning,
te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met haar stiefzoon schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een explosie met zwaar vuurwerk bij een woning, terwijl zich personen in de woning bevonden. Dit betreft een zeer ernstig feit, gepleegd in een woonwijk. De bewoonster van de woning is als kapster bij de verdachte in dienst en al een tijd arbeidsongeschikt. Dit is de reden dat de verdachte tot het plan is gekomen om haar werkneemster “bang” te maken. Het spreekt voor zich dat dit een volstrekt onacceptabele manier is om tot een “oplossing” van deze situatie te komen. Door de ontploffing is schade ontstaan aan de voorruit van de woning. Tevens was gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de slachtoffers te duchten. Op het moment van de explosie zaten de slachtoffers op de bank in de woonkamer van de woning, op slechts enkele meters afstand van de ontploffing. Een dergelijke explosie leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de omwonenden. Uit de slachtofferverklaringen, die ter zitting zijn voorgelezen, blijkt dat de ontploffing een enorme impact op de slachtoffers heeft gehad en dat gevoelens van angst bij hen nog onverminderd aanwezig zijn. Zij hebben geen veilig gevoel meer in hun eigen woning, slapen slecht, en de dochter van aangeefster heeft moeite op school. Gezien het grote aantal aanslagen dat de afgelopen tijd in Nederland heeft plaatsgevonden, leidt een dergelijke ontploffing bovendien tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft een onmisbare rol vervuld bij het teweegbrengen van de explosie. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij geen verantwoordelijkheid heeft getoond voor haar daden, maar de schuld volledig bij de medeverdachten legt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 januari 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke of andere strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod voor [locatie] en een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.690,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.690,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen van beide benadeelde partijen kunnen integraal worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente, hoofdelijke aansprakelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Beide vorderingen zijn voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De aangeefster [benadeelde partij 1] is al geruime tijd arbeidsongeschikt als gevolg van een burn-out. De verdediging ziet geen duidelijk causaal verband tussen het misdrijf en de gestelde psychische klachten.
Als er al ruimte is voor vergoeding van immateriële schade, dan verzoekt de verdediging de rechtbank deze te bepalen op een bedrag dat past bij het Nederlandse rechtssysteem, voor beide vorderingen.
8.3.
Beoordeling
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen in geval van een aantasting in de persoon “op andere wijze”. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Daarmee is vast komen te staan dat aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- per benadeelde partij, zodat de vorderingen tot dit bedrag zullen worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader(s) de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2024. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover en met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover en met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden op [locatie] , gedurende 3 jaren na heden;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , gedurende 3 jaren na heden, met uitzondering van contact dat strikt noodzakelijk is in het kader van de nog bestaande arbeidsovereenkomst;
3. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 2] , gedurende 3 jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op; de vervangende hechtenis zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , waaronder begrepen betaling door haar mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , waaronder begrepen betaling door haar mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en H.E. Thijssen-de Haze, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Bijl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 27 februari 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 15 oktober 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
in/aan een woning gelegen aan [adres 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, althans een explosief aangebracht op een ruit/raam van voornoemde woning en/of (vervolgens)
dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en/of de in deze woning aanwezige goederen en/of voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning,
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1]
op of omstreeks 15 oktober 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
in/aan een woning gelegen aan [adres 2] ,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht immers heeft/hebben deze [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, althans een explosief aangebracht op een ruit/raam van voornoemde woning en/of (vervolgens)
dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en/of de in deze woning aanwezige goederen en/of voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning,
te duchten was
welk strafbaar feit zij, verdachte in of omstreeks de periode van 14 oktober tot en met 15 oktober 2024 te Spijkenisse en/of Hellevoetsluis en/of Brielle, althans in Nederland
opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door met voornoemde [medeverdachte 2] (zijnde haar stiefzoon) afspraken te maken over het uitvoeren van de explosie, waarbij de locatie en het tijdstip en de uitvoering werden besproken
en/of die [medeverdachte 2] aan te sturen en/of aan te moedigen tot het (laten) plegen van dit strafbare feit.