ECLI:NL:RBROT:2025:3188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/10/694283 / JE RK 25-293, C/10/694459 / JE RK 25-314, C/10/694491 / JE RK 25-320 en C/10/694487 / JE RK 25-319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van machtiging tot uithuisplaatsing en vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarigen

Op 25 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van beide kinderen in stand gehouden en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 april 2025. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een neutraal pleeggezin verlengd tot dezelfde datum. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over het welzijn van de kinderen, aangezien bij beiden lichamelijk letsel is aangetroffen dat hoogstwaarschijnlijk is toegebracht. De ouders hebben geen passende verklaring kunnen geven voor dit letsel. De kinderrechter heeft besloten dat verder onderzoek noodzakelijk is voordat de kinderen weer bij de ouders kunnen worden teruggeplaatst. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) zijn verzocht om rapportages te doen over de laatste ontwikkelingen in de zaken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/694283 / JE RK 25-293, C/10/694459 / JE RK 25-314, C/10/694491 / JE RK 25-320 en C/10/694487 / JE RK 25-319
Datum uitspraak: 25 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2024 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. M.P. Kloppenburg, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2],
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 12 februari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken (met zaaknummer C/10/694283 / JE RK 25-293);
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 februari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken (met zaaknummer C/10/694459 / JE RK 25-314);
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 februari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken (met zaaknummers C/10/694491 / JE RK 25-320 en C/10/694487 / JE RK 25-319).
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1];
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2].

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1].
2.2.
De moeder is, voor zover thans bekend, belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2].
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.4.
Bij beschikking van 12 februari 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 12 mei 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter met spoed een (traject)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in het Ikazia-ziekenhuis te Rotterdam, gevolgd door een plaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 12 maart 2025. Het overig verzochte is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 14 februari 2025 heeft de kinderrechter met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de oma vaderszijde (vz) verleend tot 14 maart 2025. Het overig verzochte is aangehouden.
2.6.
Later die dag, heeft de kinderrechter bij beschikking van 14 februari 2025 met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een neutraal pleeggezin verleend tot 14 maart 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter met spoed vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1], te weten een zogenaamd top-tot-teen onderzoek, verleend. Het overig verzochte is aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/694283 / JE RK 25-293
3.1.
De Raad heeft verzocht [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. De Raad heeft tevens verzocht een machtiging tot trajectplaatsing van [minderjarige 2] binnen het ziekenhuis (Ikazia-Ziekenhuis te Rotterdam), gevolgd door een machtiging tot uithuisplaatsing binnen een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 12 februari 2025 is reeds beslist over de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van drie maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor de duur van vier weken. Er resteert nog een beslissing op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 12 mei 2025.
Het verzoek met zaaknummer C/10/694459 / JE RK 25-314
3.2.
De Raad heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het
netwerk, te weten de opa en oma vz te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 14 februari 2025 is reeds beslist over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het netwerk, te weten bij de opa en oma vz, voor de duur van vier weken. Er resteert nog een beslissing op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de opa en oma vz tot 12 mei 2025.
Het verzoek met zaaknummer C/10/694491 / JE RK 25-320
3.3.
De Raad heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een neutraal pleeggezin te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 14 februari 2025 is reeds beslist over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een neutraal pleeggezin, voor de duur van vier weken. Er resteert nog een beslissing op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een neutraal pleeggezin tot 12 mei 2025.
Het verzoek met zaaknummer C/10/694487 / JE RK 25-319
3.4.
De Raad heeft verzocht vervangende toestemming aan de GI te verlenen voor de medische behandeling van [minderjarige 1]. Bij beschikking van 14 februari 2025 heeft de kinderrechter reeds vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1], te weten een top-tot-teen onderzoek, verleend. Partijen dienen ter zitting op deze reeds genomen beslissing te worden gehoord.

4.De standpunten

4.1.
De Raad trekt het verzoek met zaaknummer C/10/694487 / JE RK 25-319 tijdens de mondelinge behandeling in en handhaaft de overige verzoeken. Er bestaan zorgen om het welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Bij [minderjarige 2] zijn een scheenbeen fractuur, een ribfractuur en zeven hematomen aangetroffen en bij [minderjarige 1] is ook lichamelijk letsel aangetroffen, zoals blauwe plekken op zijn oorschelp, gehemelte en lichaam. Uit onderzoek volgt dat het lichamelijk letsel van de kinderen hoogstwaarschijnlijk is toegebracht. De ouders kunnen de toedracht hiervan echter niet verklaren. Voordat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders kunnen worden teruggeplaatst, dient eerst het raadsonderzoek te worden afgerond. Daarnaast is het van belang dat verder onderzoek wordt verricht. Zo zal [minderjarige 1] een CT-scan krijgen. In de tussentijd is het van belang dat de GI bij het gezin betrokken blijft.
4.2.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Het Crisis Interventie Team heeft zich de afgelopen periode gericht op het laten plaatsvinden van bezoekmomenten tussen de ouders en de kinderen. Tijdens deze bezoekmomenten is niets opvallends naar voren gekomen. De ouders gaan op een liefdevolle manier met de kinderen om en geven aan dat zij niet weten hoe het lichamelijk letsel van de kinderen is ontstaan. Nu over de toedracht van het lichamelijk letsel nog onduidelijkheid bestaat, ondersteunt de GI de verzoeken van de Raad. Er is meer onderzoek nodig, voordat de kinderen weer bij de ouders, dan wel binnen het netwerk, kunnen worden teruggeplaatst. Te meer nu [minderjarige 1] tijdens zijn uithuisplaatsing bij de opa en oma vz ook lichamelijk letsel, te weten een kras bij zijn oog, heeft opgelopen.
4.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad. Tijdens de mondelinge behandeling wordt aangevoerd dat het lichamelijk letsel van de kinderen hoogstwaarschijnlijk is toegebracht. De ouders weten echter niet wat de toedracht hiervan is. De ouders zijn erg geschrokken van de situatie. Zij zijn destijds zelf naar de huisarts gegaan. Het is van belang dat verder onderzoek wordt verricht, waarbij ook alternatieve verklaringen – anders dan kindermishandeling - meegenomen worden. Zo slikte de moeder tijdens de zwangerschap van [minderjarige 2] medicatie die zwakke botten veroorzaakt, wat aan de baby kan worden doorgegeven. Het is voorstelbaar dat hierdoor bij [minderjarige 2] sneller sprake is van botbreuken. Daarbij hebben de opa en oma vz een puppy, die de kras bij het oog van [minderjarige 1] heeft veroorzaakt. Hoewel verder onderzoek naar het lichamelijk letsel van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig is, dienen de uitslagen hiervan niet te worden afgewacht. Er is een mogelijkheid dat de toedracht van het lichamelijk letsel onduidelijkheid blijft, en in dat geval dient te worden voorkomen dat de ouders iets moeten bekennen wat zij feitelijk niet hebben gedaan, enkel zodat hulpverlening gericht op de terugplaatsing van de kinderen kan worden ingezet. Door en namens de moeder wordt daarom verzocht om beide kinderen weer bij de ouders terug te plaatsen. Mocht de kinderrechter echter van oordeel zijn dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] nog noodzakelijk is, dan wordt door en namens de moeder enkel verzocht om het verzoek van de Raad dat ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] af te wijzen, zodat hij met een duidelijk veiligheidsplan bij de ouders kan worden teruggeplaatst. De moeder is in dit kader bereid om mee te werken aan de inzet van hulpverlening en observaties vanuit de GI.
4.4.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat hij zich voegt achter het betoog dat namens de moeder is gevoerd.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694459 / JE RK 25-314
5.1.
Nu de GI het verzoek met zaaknummer C/10/694459 / JE RK 25-314 heeft ingetrokken, kunnen de gronden daarvan niet meer worden onderzocht. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de overige verzoeken
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig wordt bedreigd. Bij allebei de kinderen is lichamelijk letsel aangetroffen, welke volgens de medische onderzoeken hoogstwaarschijnlijk is toegebracht. De ouders hebben hiervoor tot op heden geen passende verklaring kunnen geven. Totdat meer duidelijkheid bestaat over de toedracht van het lichamelijk letsel van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], kan de veiligheid van de kinderen bij de ouders niet worden gewaarborgd. Voordat kan worden toegewerkt naar de terugplaatsing van de kinderen bij de ouders, is het daarom van belang dat verder onderzoek wordt verricht. In de tussentijd is het van belang dat de GI bij het gezin betrokken blijft en dat het verblijf van de kinderen in een pleeggezin wordt gecontinueerd.
5.3.
Gelet op het voorgaande, is de kinderrechter van oordeel dat de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand dient te blijven, alsook de verlening van vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1].
5.4.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter ziet aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen te verlengen voor een kortere periode dan is verzocht, zodat tussentijds een vinger aan de pols kan worden gehouden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een neutraal pleeggezin en van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg daarom verlengen tot 8 april 2025 en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
5.5.
De kinderrechter verzoekt de Raad en/of de GI
uiterlijk twee wekenvoor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de ouders en mr. M.P. Kloppenburg) te rapporteren over de laatste ontwikkelingen en aan te geven of het resterende deel van de verzoeken wordt gehandhaafd.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694283 / JE RK 25-293
6.1.
houdt de reeds verleende voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 8 april 2025;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694491 / JE RK 25-320
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een neutraal pleeggezin tot 8 april 2025;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694487 / JE RK 25-319
6.4.
houdt de reeds verleende vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1], te weten een top-tot-teen onderzoek, in stand;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Het verzoek met zaaknummer C/10/694459 / JE RK 25-314
6.6.
wijst het verzoek af;
en alvorens verder te beslissen:
6.6.
houdt de behandeling voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de ouders en mr. M.P. Kloppenburg zal plaatsvinden op
7 april 2025 om 14:00 uur, in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
6.7.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. C.N. Melkert;
6.8.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de ouders en mr. M.P. Kloppenburg;
6.9.
verzoekt de Raad en/of de GI om uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de ouders en mr. M.P. Kloppenburg) de verzochte briefrapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 door mr. C.N. Melkert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 3 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.