4.1.2.Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast:
Op 21 juli 2022 heeft een aanvaring plaatsgevonden op het voor openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater de Nieuwe Maas te Rotterdam, tussen de ‘Marco Polo’ en de watertaxi ‘MSTX21’ (hierna: de watertaxi).
De watertaxi is een klein schip tevens zijnde een snelle motorboot (artikel 1.01 aanhef en sub A onder 4° jo. artikel 1.01 aanhef en sub A onder 17° van het BPR) met een lengte van 8,82 meter. De ‘Marco Polo’ is een groot schip tevens zijnde een passagiersschip (artikel 1.01 aanhef en sub A onder 3° jo 1.01 aanhef en sub A onder 6° van het BPR) met een lengte van 43,75 meter.
Op 21 juli 2022 omstreeks 13.16.18 uur vertrok de verdachte als schipper van de watertaxi vanuit de Veerhaven te Rotterdam richting de Erasmusbrug. Hij had vijf opvarenden aan boord. Om 13.18.52 uur voer de schipper van de ‘Marco Polo’ vooruit, richting de Willemsbrug (in de opvaart), nadat hij enkele minuten daarvoor zijwaarts was losgekomen van de vaste aanlegsteiger van het Spido bedrijf. Het passagiersschip ‘[naam schip]’ (hierna: de ‘[naam schip]’) voer richting de zee (in de afvaart) langs de ‘Marco Polo’. Beide schepen passeerden elkaar aan de stuurboordzijde. Tegelijkertijd voer de verdachte met de watertaxi in de opvaart aan de bakboordzijde van de ‘[naam schip]’. Vervolgens voer hij achter de ‘[naam schip]’ langs bakboord uit in de richting van de Leuvehaven. Toen de ‘[naam schip]’ de ‘Marco Polo’ was gepasseerd, voer de watertaxi steeds meer in de richting van de ‘Marco Polo’ en leek vervolgens voor de boeg van de ‘Marco Polo’ langs te willen kruisen. Om 13.19.11 uur kwamen de watertaxi en de ‘Marco Polo’ met elkaar in aanvaring, waarbij de watertaxi door de ‘Marco Polo’ werd overvaren. De watertaxi verdween onder water en kwam daarna ondersteboven in het water te liggen. De opvarenden en de verdachte bevonden zich nog in de watertaxi. Nadat de watertaxi na enige minuten door een schipper van een andere watertaxi na bekwame en doortastende bevestiging van een lijn aan de MSTX21 werd omgetrokken, keerde de watertaxi zich gedurende korte tijd rechtop met de achterzijde boven water, waarna de opvarenden en de verdachte, uit de watertaxi konden komen en in het water van de Nieuwe Maas terechtkwamen. Zij konden worden gered door schippers van andere watertaxi’s en politievaartuigen. De bij de aanvaring betrokken watertaxi is vervolgens gezonken. Een van de opvarenden, [naam 1] is door dit alles gewond geraakt.
De rechtbank stelt voorop dat de Nieuwe Maas een druk bevaren vaarwater is dat wordt gebruikt door vrachtverkeer, binnenvaartschippers en plezierjachten, zowel in de opvaart als in de afvaart. De verdachte voer ten tijde van de aanvaring reeds acht jaar voor de Schippers Centrale Rotterdam en daarvoor was het de watertaxi waarvoor hij sinds 1993 voer. Hij is daarom goed bekend op het vaarwater van de Nieuwe Maas en met de bijzonderheden rondom de Erasmusbrug, nabij de plek van de aanvaring.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte op grond van de tenlastelegging zoals die voorligt enig strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gemaakt, dient de rechtbank mede te beoordelen of de verdachte als schipper van de watertaxi zich heeft gehouden aan de bepalingen van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR), zoals die, mede gelet op de afmetingen en vermogen van de watertaxi en de ‘Marco Polo’, van toepassing zijn op het betreffende deel van het vaarwater van de Nieuwe Maas. In artikel 1.04 van het BPR is bepaald dat een schipper, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, gehouden is alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt worden vereist, met name om te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht, schade aan andere schepen wordt veroorzaakt of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.
De verdachte wordt door de officier van justitie verweten dat hij:
- onvoldoende uitkijk heeft gehouden of een veilige vaart mogelijk was;
- onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de in de stuurhut aanwezige AIS;
- aan de bakboordzijde van het vaarwater heeft gevaren, tegen de richting in van het vaarverkeer;
- niet een snelheid heeft aangehouden die is aangepast aan de aanwezigheid en de bewegingen van andere schepen en/of de plaatselijke omstandigheden;
- geen noodzakelijk bericht heeft gegeven met de marifoon op VHF-kanaal 81;
- geen voorrang heeft verleend aan een groot schip, het motorschip genaamd Marco Polo, terwijl sprake was van kruisende koersen;
met de watertaxi met de ‘Marco Polo’ in aanvaring is gekomen.
Met betrekking tot deze verweten gedragingen overweegt de rechtbank hierna respectievelijk als volgt.
-
Onvoldoende uitkijk gehouden of een veilige vaart mogelijk was
Uit de verkeersongevallenanalyse in het dossier en hetgeen de verdachte heeft verklaard op de terechtzitting blijkt dat geen externe factoren kunnen worden aangewezen die hebben kunnen bijdragen aan het ontstaan van de aanvaring. Aan de watertaxi waren geen technische gebreken en er waren geen zicht belemmerende weersomstandigheden, zoals een felle zon; die dag was het bewolkt, maar het regende niet. Er stond een zwakke wind en er was sprake van afnemend water. Niet is vastgesteld dat de verdachte onder invloed was van middelen die zijn vaargedrag beïnvloedden.
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als op de terechtzitting verklaard dat hij niet heeft waargenomen dat de ‘Marco Polo’ de vaste aanlegsteiger reeds had verlaten. Hij heeft de ‘Marco Polo’in het geheel niet gezien bij het uitvaren naar bakboord richting de Leuvehaven. In de 12 seconden nadat de [naam schip] was gepasseerd tot aan de aanvaring had hij geen Marco Polo verwacht. De verdediging heeft betoogd dat die 12 seconden lang lijken, maar in feite kort waren. Client heeft voorts de taak gehad om het overige vaarverkeer in de gaten te houden, de golven in de schatten van de zojuist gepasseerde [naam schip], de informatie uit de apparatuur in de boot te verwerken en zijn zicht op de Leuvehaven te houden om vast te stellen of er vaarverkeer in of uit de Leuvehaven zou komen. Ter zitting heeft hij nog verklaard dat hij goed naar buiten keek, geen last had van de opvarenden die aan bakboord zaten, niet door hen werd afgeleid en dat hij de marifoon uitluisterde op VHF-kanaal 81.
De aanname van de verdachte dat de ‘Marco Polo’ nog aan de steiger lag, is naar de rechtbank vaststelt, evident onjuist geweest. Uit het dossier volgt dat de ‘Marco Polo’ de vaste aanlegsteiger reeds had verlaten en dat de verdachte met de watertaxi in de ruim halve minuut voor de aanvaring min of meer parallel met de ‘Marco Polo’, die inmiddels ook vaart maakte, in de opvaart voer. Vervolgens voer de ‘[naam schip]’ tussen beide schepen door. Vanaf het moment dat de ‘[naam schip]’ tussen de ‘Marco Polo’ en de watertaxi was doorgevaren tot aan het moment van de aanvaring had de verdachte de ‘Marco Polo’ (opnieuw) kunnen en ook moeten zien. Uit de beelden kan worden afgeleid dat dit vrije zicht van de verdachte op de ‘Marco Polo’ tenminste heeft bestaan gedurende een periode die ruim voldoende was om de nadering van de schepen waar te nemen. Dat de verdachte niet kan reconstrueren waarom hij de ‘Marco Polo’ niet heeft gezien, doet hieraan niet af. De verdachte kan dan ook worden verweten onvoldoende uitkijk te hebben gehouden of veilige vaart mogelijk was.
-
Onvoldoende gebruik gemaakt van AIS
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden dat op de AIS van de watertaxi niet zichtbaar was waar schepen in de buurt zich bevonden. De rechtbank heeft dan ook niet de overtuiging gekregen dat het onvoldoende gebruik maken van de AIS aan boord van de watertaxi heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanvaring en daarmee of er voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen deze verweten gedraging en het ontstaan van de aanvaring. Bij deze stand van zaken moet de verdachte van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
-
Aan bakboordzijde van het vaarwater varen
Uit de stukken in het dossier en de verklaring op de terechtzitting volgt dat de verdachte aan bakboordzijde van het water heeft gevaren. Hij was echter op grond van artikel 6.30, tweede lid, van het BPR gehouden zo veel mogelijk stuurboord aan te houden. Ondanks dat de watertaxi een minder groot vermogen had dan een andere watertaxi waarmee de verdachte gewoonlijk voer, is de watertaxi, anders dan de verdediging heeft gesteld, volgens de regels van de BPR aan te merken als een snelle motorboot. Dit betekent dat de verdachte zijn koers naar het midden van het water, aldus meer naar stuurboord, had moeten verleggen om vervolgens haaks de Leuvehaven in te varen. Een dergelijke koers is ook, zoals de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard, in lijn met de afspraken met de Schippers Centrale Rotterdam en het Havenbedrijf die gelden voor snelle motorboten. De verdachte wordt dan ook terecht dit onderdeel van de tenlastelegging verweten.
-
Niet een snelheid aangehouden die is aangepast aan de aanwezigheid en de bewegingen van andere schepen en/of plaatselijke omstandigheden
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte niet een snelheid heeft aangehouden die is aangepast aan de omstandigheden op de Nieuwe Maas, aangezien het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging volgt vrijspraak.
-
Geen noodzakelijk bericht gegeven met de marifoon op VHF-kanaal 81
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is artikel 4.05, achtste lid, jo artikel 4.05, vierde lid, van het BPR ook voor de verdachte verbindend. Immers, deze regel gaat voor op lagere wet- en regelgeving, zoals de Nautische Instructies Watertaxi 2019. Dat er afspraken met de Schippers Centrale Rotterdam en het Havenbedrijf zijn gemaakt om geen melding te doen op de marifoon om ethervervuiling te voorkomen, maakt daarom niet dat voor de verdachte daartoe geen noodzaak bestond. Het verweer wordt verworpen.
-
Geen voorrang verleend aan een groot schip, het motorschip genaamd Marco Polo, terwijl sprake was van kruisende koersen.
De watertaxi is zoals hiervoor reeds is overwogen een klein schip tevens snelle motorboot. Een klein schip is ingevolge artikel 6.17, derde lid, van het BPR, in het geval dat geen der schepen de stuurboordzijde van het vaarwater volgt, gehouden voorrang te verlenen aan een groot schip indien de koersen van een groot schip en een klein schip zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat. Hiervoor is eveneens overwogen dat de ‘Marco Polo’ een groot schip is. Vast is komen te staan dat zowel de ‘Marco Polo’ als de watertaxi vlak voor de aanvaring ongeveer parallel aan elkaar voeren aan de bakboordzijde van het vaarwater van de Nieuwe Maas. De ‘Marco Polo’ hield daarbij aan de bakboorzijde van het vaarwater koers richting de Willemsbrug en de verdachte veranderde de koers van de watertaxi door bakboord uit te varen richting de Leuvehaven. Door dit handelen van de verdachte is een kruisende koers ontstaan met gevaar voor een aanvaring. Daar waar de verdachte doorvoer, had hij voorrang dienen te verlenen aan de ‘Marco Polo’.
-
Aanvaring met de ‘Marco Polo’
Het verwijt dat de verdachte als schipper van de watertaxi in aanvaring is gekomen met de ‘Marco Polo’ behoeft geen nadere bespreking en volgt reeds uit hetgeen hiervoor is overwogen.