ECLI:NL:RBROT:2025:3083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/10/693159 / KG ZA 25-56
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verschuldigdheid van billijke vergoedingen voor muziekgebruik in kort geding

In deze zaak, die op 7 maart 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, ging het om een kort geding waarin eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Heijsteeg, vorderingen had ingesteld tegen gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R. van Dongen. De vorderingen betroffen de verschuldigdheid van billijke vergoedingen voor muziekgebruik tijdens dance evenementen die door gedaagden waren georganiseerd. Eiseres vorderde onder andere dat gedaagden zouden worden geboden om geen muziek meer in het openbaar af te spelen, een voorschot op de billijke vergoeding te betalen, en opgave te doen van de recettes van de evenementen. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat gedaagden na het uitbrengen van de dagvaarding aan een groot deel van de vorderingen van eiseres hadden voldaan, waardoor het spoedeisend belang van eiseres bij de resterende vorderingen was komen te vervallen. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres onvoldoende spoedeisend belang had bij haar resterende vorderingen en wees deze af. Gedaagden werden wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, omdat zij pas na herhaalde verzoeken aan een deel van de vorderingen hadden voldaan. De proceskosten werden begroot op € 2.143,47, met een bijkomende kostenveroordeling voor gedaagde 1 van € 114,87 voor het betekeningsexploot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693159 / KG ZA 25-56
Vonnis in kort geding van 7 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Heijsteeg te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

statutaire vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde sub 1,
vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurder [persoon A] ,
en

2.[gedaagde 2] ,

statutaire vestigingsplaats: [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. R. van Dongen te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna samen [gedaagde 1] c.s. genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde 1] c.s. hebben sinds 1 januari 2022 meerdere dance evenementen georganiseerd, waarop muziek ten gehore is gebracht. In ruil voor dat muziekgebruik moeten [gedaagde 1] c.s., volgens [eiseres] , een billijke vergoeding betalen aan de nabuurrechthebbenden op die muziek (de uitvoerend kunstenaars en de fonogrammenproducenten). [eiseres] is in de wet aangewezen om die billijke vergoeding te innen. Volgens [eiseres] hebben [gedaagde 1] c.s. voor meerdere dance evenementen die zij in het verleden hebben georganiseerd – ondanks herhaalde verzoeken van [eiseres] – geen opgave van de recettes van die evenementen gedaan. Zij hebben daardoor ook geen billijke vergoeding voor die evenementen betaald, terwijl dit volgens [eiseres] wel moest. [eiseres] vreest dat [gedaagde 1] c.s. ook in de toekomst geen opgave gaan doen van de recettes van door hen te organiseren evenementen doen. Daarom vordert [eiseres] in deze zaak na wijziging van haar vorderingen – kort gezegd – dat [gedaagde 1] c.s. worden geboden om geen muziek meer in het openbaar af te spelen, dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld om een voorschot op de billijke vergoeding voor evenementen in het verleden te betalen, dat [gedaagde 1] c.s. worden geboden om alsnog opgave te doen van de recettes van door [gedaagde 1] c.s. in het verleden georganiseerde evenementen en dat [gedaagde 1] c.s. worden bevolen om in de toekomst wel op tijd opgave te doen van de recettes van door hen te organiseren evenementen, deels onder druk van een dwangsom. [gedaagde 1] c.s. hebben na het uitbrengen van de dagvaarding aan een deel van de vorderingen van [eiseres] voldaan. Voor de resterende vorderingen stellen [gedaagde 1] c.s., ieder voor zich, onder meer dat [eiseres] onvoldoende spoedeisend belang bij die vorderingen heeft. De voorzieningenrechter wijst de resterende vorderingen van [eiseres] af, omdat zij van oordeel is dat [eiseres] geen voldoende spoedeisend belang meer bij die vorderingen heeft. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 januari 2025, met bijlagen 1 tot en met 45;
  • het betekeningsexploot van 13 februari 2025;
  • de aanvullende bijlagen 46 tot en met 50 van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , met bijlagen 1a tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , met bijlagen 1 tot en met 7;
  • de mondelinge behandeling op 21 februari 2025;
  • de pleitnotities van mr. Heijsteeg;
  • de pleitaantekeningen van mr. Van Dongen.

3.De vorderingen van [eiseres]

3.1.
vorderde oorspronkelijk om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] c.s. te gebieden, zolang niet voldaan is aan het onder punt 2. gevorderde, per direct ieder ten gehore brengen of anderszins openbaar maken van voor commerciële doeleinden uitgebrachte fonogrammen, of reproducties daarvan, te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een hoofdelijk door [gedaagde 1] c.s. te verbeuren dwangsom van € 50.000,00 per (dance) evenement, waarop [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] dit gebod overtreden;
[gedaagde 1] c.s. te veroordelen om hoofdelijk te betalen een bedrag van € 42.500,00 bij wijze van voorschot op de na opgave te berekenen billijke vergoedingen, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde 1] c.s. te gebieden om hoofdelijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis opgave aan [eiseres] te doen van de recettes van alle door of namens [gedaagde 1] c.s. georganiseerde (dance) evenementen, waarbij de recettes altijd moeten worden opgegeven per evenement en onder afgifte van alle bescheiden die deze gegevens staven, zulks op straffe van een hoofdelijk door [gedaagde 1] c.s. te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde 1] c.s. dit bevel niet of niet volledig nakomen, zulks met een maximum van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der verbeurte van de dwangsom tot de dag der algehele betaling;
[gedaagde 1] c.s., zodra zij volledig aan het gevorderde onder de punten 2. en 3. zullen hebben voldaan, te bevelen dat zij uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan een toekomstig te organiseren dance evenement aan [eiseres] voorlopige opgave van de recettes doen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag waarop dit gebod na betekening van dit vonnis wordt overtreden, met een maximum van € 100.000,00 per evenement, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der verbeurte van de dwangsom tot de dag der algehele betaling;
[gedaagde 1] c.s. te gebieden per direct ieder ten gehore te brengen of anderszins openbaar maken van voor commerciële doeleinden uitgebrachte fonogrammen, of reproducties daarvan, te staken en gestaakt te houden, zolang het voorschot op de billijke vergoeding zoals gevorderd onder 4. niet volledig aan [eiseres] is betaald, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag waarop dit gebod na betekening van dit vonnis wordt overtreden, met een maximum van € 100.000,00 per evenement, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der verbeurte van de dwangsom tot de dag der algehele betaling, mits [eiseres] de betreffende factuur uiterlijk een week voor het evenement aan [gedaagde 1] c.s. heeft toegestuurd;
[gedaagde 2] , voor het geval dat zij niet zelf als organisator wordt aangemerkt, te gebieden om binnen een week na vandaag schriftelijk, via e-mail, aan [eiseres] afschriften verstrekt van de correspondentie of overeenkomsten die [gedaagde 2] met derden heeft gevoerd en/of gesloten met betrekking tot de in de dagvaarding in randnummer 58 genoemde evenementen, uit welke correspondentie dan wel overeenkomsten blijkt dat [gedaagde 2] deze derden licentie heeft verstrekt om onder de naam ‘ [gedaagde 2] ’ of ‘ [gedaagde 2] Entertainment’ dance evenementen te organiseren, met vermelding van de volledige naam en adresgegevens en KvK-gegevens van deze derde(n), op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde 2] nalaat (geheel of gedeeltelijk) aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der verbeurte van de dwangsom tot de dag der algehele betaling;
[gedaagde 1] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.218,27 ter zake van de factuur d.d. 1 oktober 2024 met factuurnummer [nummer] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over voornoemd bedrag vanaf 31 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening;
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten ex artikel 1019h Rv (met rente).
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering onder 2. verminderd tot betaling van een voorschot à € 10.615,81 en haar vordering onder 7. ingetrokken.

4.De beoordeling

[eiseres] heeft geen voldoende spoedeisend belang meer bij haar resterende vorderingen

4.1.
De oorspronkelijke vorderingen van [eiseres] in deze zaak strekten ertoe om (i) van [gedaagde 1] c.s. opgave te krijgen van de recettes van de evenementen die zij in het verleden hebben georganiseerd, (ii) [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van een voorschot op de billijke vergoedingen die zij over de recettes van die evenementen moeten betalen en (iii) [gedaagde 1] c.s. te verbieden in de toekomst evenementen te organiseren, zonder dat zij de billijke vergoedingen over het verleden hebben betaald en zonder opgave te doen aan [eiseres] van de recettes van de toekomstige evenementen. [eiseres] heeft in randnummer 61 van de dagvaarding aangekondigd dat zij al deze vorderingen ook in een nog te starten bodemprocedure gaat instellen. [eiseres] vorderde in deze zaak – gelet op het door [gedaagde 2] voorafgaand aan het starten van deze zaak gevoerde verweer dat zij zelf geen evenementen organiseerde, maar aan derden licenties heeft verstrekt om onder haar naam evenementen te organiseren – daarnaast nog (iv) van [gedaagde 2] informatie over de derden aan wie zij een licentie heeft verstrekt om onder haar naam evenementen te organiseren.
4.2.
Bij de beslissing van [eiseres] om haar vorderingen (ook) in dit kort geding in te stellen, heeft – zo blijkt uit de dagvaarding – een grote rol gespeeld dat op 1 maart 2025 een dance evenement onder de naam “ [naam evenement] ” (‘het Evenement’) gepland stond. [eiseres] was van mening dat het Evenement door [gedaagde 1] c.s. samen werd georganiseerd. [eiseres] wilde in feite bewerkstelligen dat het [gedaagde 1] c.s. werd verboden om het Evenement doorgang te laten vinden zolang de door hen aan [eiseres] verschuldigde billijke vergoedingen over evenementen in het verleden nog niet waren betaald èn (voorlopig) opgave was gedaan van, en een voorschot op de billijke vergoeding was betaald voor, de recette van het Evenement. Gelet op het feit dat het Evenement op 1 maart 2025 zou plaatsvinden, was het spoedeisend belang van [eiseres] bij een deel van haar vorderingen gegeven.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde 1] c.s. na het uitbrengen van de dagvaarding, ieder voor zich, aan een groot deel van de oorspronkelijke vorderingen van [eiseres] hebben voldaan. Zo heeft [gedaagde 1] inmiddels (a) de factuur betaald die is genoemd onder vordering 7. van [eiseres] (zie in 3.1.), (b) opgave gedaan van een evenement op 28 december 2024 en een voorschot op de billijke vergoeding voor dat evenement betaald aan [eiseres] en (c) opgave gedaan van het Evenement en een voorschot op de billijke vergoeding voor het Evenement betaald aan [eiseres] . [gedaagde 2] heeft inmiddels (d) opgave gedaan van de recette van een evenement op 23 december 2022, (e) opgave gedaan van de recette van een evenement op 30 september 2023 en (f) informatie verstrekt over wie volgens haar als organisator heeft te gelden voor de in randnummer 58 van de dagvaarding genoemde evenementen, deels onder gelijktijdige verstrekking van onderbouwende gegevens.
4.4.
Zoals de advocaat van [eiseres] – naar aanleiding van het gedeeltelijk voldoen aan de vorderingen door [gedaagde 1] c.s. – in haar pleitnotities over het Evenement zelf schrijft, “
is dit evenement in elk geval geregeld”. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee ook het spoedeisend belang aan de daarop betrekking hebbende vorderingen van [eiseres] komen te ontvallen. Datzelfde geldt voor de vorderingen waarvan in 4.3. is besproken dat daaraan is voldaan. [eiseres] heeft op dit moment onvoldoende spoedeisend belang bij het verkrijgen van nog meer informatie, als [gedaagde 1] c.s. daar al over beschikken. Dat [gedaagde 2] nog “officieel” opgave moet doen van de door haar op 23 december 2022 en 30 september 2023 georganiseerde evenementen staat wel vast. Het in een e-mail opgeven van slechts de recette van die evenementen voldoet immers niet; [eiseres] heeft voor haar administratie meer informatie van [gedaagde 2] nodig. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat [gedaagde 2] deze opgave inmiddels heeft gedaan of op zeer korte termijn gaat doen, vloeit hieruit geen voldoende spoedeisend belang voort voor [eiseres] bij haar resterende vorderingen.
4.5.
De slotsom luidt dan ook dat de nog resterende vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, omdat [eiseres] daar geen voldoende spoedeisend belang meer bij heeft.
Bij voldoende spoedeisend belang waren de vorderingen van [eiseres] afgewezen
4.6.
Als [eiseres] wel voldoende spoedeisend belang bij haar nog resterende vorderingen had gehad, waren die vorderingen overigens afgewezen. [gedaagde 1] c.s. hebben (deels “onofficieel”) opgave gedaan van de evenementen waarvan zij zich op het standpunt stellen dat zij die in het verleden hebben georganiseerd en zij betwisten gemotiveerd dat zij ook andere van de in randnummer 58 van de dagvaarding genoemde evenementen hebben georganiseerd. [eiseres] stelt zelf dat het voor haar gissen is, en de voorzieningenrechter kan op dit moment ook niet vaststellen wie die andere evenementen heeft georganiseerd. Mogelijk kunnen de partijen hierover nog met elkaar in overleg treden en anders is bewijslevering noodzakelijk, maar daar leent een kortgedingprocedure zich niet voor. De voorzieningenrechter kan ook niet vaststellen dat [gedaagde 2] over meer gegevens beschikt om te onderbouwen dat zij (en [gedaagde 1] ) de andere in randnummer 58 van de dagvaarding genoemde evenementen niet heeft (hebben) georganiseerd, dan de gegevens die [gedaagde 2] inmiddels aan [eiseres] heeft verstrekt. Gelet op het voorgaande en aangezien het Evenement in de woorden van de advocaat van [eiseres] inmiddels geregeld is, bestaat er geen grond (meer) om de resterende vorderingen van [eiseres] toe te wijzen. Daar komt nog bij dat [gedaagde 2] er terecht op wijst dat [eiseres] – met het oog op het te hanteren percentage van de recette – niet aannemelijk maakt, en overigens ook niet stelt, dat 60% of meer [eiseres] -repertoire is en wordt gebruikt. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat [gedaagde 1] c.s. in de toekomst op tijd aan [eiseres] opgave doen van de voorlopige recette van evenementen die zij organiseren waarvoor zij een billijke vergoeding aan [eiseres] zijn verschuldigd.
[gedaagde 1] c.s. moeten de proceskosten van [eiseres] betalen
4.7.
[gedaagde 1] c.s. hebben pas na veelvuldige schriftelijke verzoeken van [eiseres] en ná het uitbrengen van de dagvaarding voor deze zaak aan een belangrijk deel van de vorderingen van [eiseres] voldaan. Die vorderingen waren ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding voldoende spoedeisend en grotendeels toewijsbaar als [gedaagde 1] c.s. daar inmiddels niet vrijwillig aan hadden voldaan. Hoewel de nu nog resterende vorderingen van [eiseres] onvoldoende spoedeisend zijn om in deze zaak te kunnen worden beoordeeld, brengt het voorgaande wel mee dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van [eiseres] moeten worden veroordeeld. [eiseres] is deze zaak namelijk op goede gronden gestart en in zoverre hebben [gedaagde 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partijen te gelden. De grondslag van de vorderingen van [eiseres] is de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, voor welke zaken aparte indicatietarieven voor het toe te kennen salaris advocaat bestaan. Diezelfde indicatietarieven gaan, in het geval van een zeer eenvoudige, niet bewerkelijke zaak waarvan hier sprake is, echter uit van toepassing van de gebruikelijke liquidatietarieven voor kort gedingen. De hoofdelijk door [gedaagde 1] c.s. te betalen proceskosten van [eiseres] worden dan ook begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.143,47
4.8.
[gedaagde 1] wordt daarnaast veroordeeld om de kosten van het betekeningsexploot van 13 februari 2025 van € 114,87 aan [eiseres] te betalen.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.10.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 2.143,47 en [gedaagde 1] daarenboven in de kosten van het betekeningsexploot van 13 februari 2025 van € 114,87, dit alles te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 1] c.s. deze proceskosten niet op tijd betalen en dit vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde 1] c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart de veroordelingen in 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.
3349 / 2009