4.5van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.De resterende hoofdsommen van niet-hypothecaire leningen worden niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.In de Memorie van Toelichting bij de Wht is opgenomen dat de schuldenaanpak voor gedupeerde ouders is gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start, niet het herstellen van het verleden. Het mogelijk maken van een nieuwe start is de leidraad bij de ingewikkelde beleidskeuzes die bij de schuldenaanpak gemaakt moesten worden. Een belangrijk gevolg van deze leidraad is dat er in de schuldenaanpak niet wordt gekeken naar causaliteit: het maakt dus niet uit of het ontstaan of verergeren van schulden te herleiden is tot de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
2. Eiseres heeft bij de minister een aanvraag ingediend tot overname van onder meer een geldschuld bij ABN AMRO Bank met referentienummer [nummer] van € 36.402,33.
3. Bij het primaire besluit heeft de minister geweigerd de schuld van eiseres aan ABN AMRO Bank over te nemen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De minister heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de minister kan de schuld bij ABN AMRO Bank niet worden overgenomen, omdat dit een krediet betreft dat niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht.
4. Ter zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de schuld aan ABN AMRO Bank een onbetaalde schuld is die is ontstaan na 31 december 2005. Evenmin is in geschil dat de hoogte van de schuld op de datum van de aanvraag € 36.402,33 is. Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of de schuld opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021. Naar aanleiding van de uitvraag van de minister heeft ABN AMRO Bank laten weten dat de vordering op 13 maart 2014 ontstaan is, maar dat de netto vordering nul is. ABN AMRO Bank heeft geen specificatie gegeven van rente en kosten en verder aangegeven dat de vordering niet opgeëist is en er geen achterstand is. Ter zitting heeft de rechtbank de minister voorgehouden dat deze opgave van ABN AMRO Bank wel heel summier is. De minister heeft toegelicht dat met grote banken is afgesproken dat, als er geen opeisbare achterstand is, aangegeven kan worden dat het saldo nihil is. De minister is er met deze opgave dan ook vanuit gegaan dat er geen opeisbare schuld is. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij al voor 2014 een krediet had bij ABN AMRO Bank en door de terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen in de problemen raakte. Er was een te grote achterstand bij ABN AMRO Bank ontstaan en het te betalen maandbedrag was opgelopen tot € 600,-. Eiseres had op dat moment meerdere schulden en leningen van in totaal ongeveer € 46.000,-. ABN AMRO Bank heeft dit omgezet in een service lening op voorwaarde dat er geen betalingsachterstanden meer zouden ontstaan. Eiseres is in het kader van deze procedure bij ABN AMRO Bank geweest om te proberen om de correspondentie en documentatie hierover te achterhalen, maar dat is niet gelukt. Naar aanleiding van wat er besproken is op zitting heeft de rechtbank de minister voorgehouden dat er te weinig informatie bekend was om de aanvraag tot het overnemen van de schuld te beoordelen. Onduidelijk is wat een service lening precies inhoudt en onduidelijk blijft of de schuld opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021. Met de minister is afgesproken dat nadere informatie wordt opgevraagd over de schuld van eiseres bij ABN AMRO Bank en dat de minister de rechtbank nader informeert. De minister heeft dit uiteindelijk nagelaten.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen. De rechtbank licht dat hierna toe.
6. Volgens de minister volgt uit de saldo-opgave van ABN AMRO Bank van 10 juni 2022 dat de vordering is ontstaan op 13 maart 2014, dat er geen betalingsachterstand is en dat de lening niet opeisbaar is gesteld. Een van de voorwaarden is dat de hoofdsom van de lening volledig opeisbaar wordt wanneer ten minste twee maandbedragen niet zijn betaald en/of eiseres in gebreke gesteld is en dat is niet gebeurd.
7. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende informatie heeft onderzocht om te kunnen beoordelen of de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Er is geen overeenkomst van het servicekrediet met bijbehorende voorwaarden. Een overzicht waaruit de hoofdsom, aflossingen en verschuldigde/betaalde rente en kosten ontbreken en de opgave van ABN AMRO Bank dat er geen netto vordering is, is onvoldoende. Uit de enkele opgave dat er geen achterstand is (zonder te vermelden per welke datum) is niet op te maken of de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar was. Eiseres betwist met klem dat deze schuld niet opeisbaar was voor 1 juni 2021. De minister is niet verplicht de overeenkomst met voorwaarden en een overzicht van alle transacties in het geding te brengen, maar gelet op het standpunt van eiseres is het onvoldoende om te verwijzen naar de gebrekkige informatie van ABN AMRO Bank. Het is niet duidelijk geworden of ABN AMRO Bank de informatie ook niet (meer) heeft of weigert te verstrekken.
8. Gelet hierop is het besluit in strijd met de artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst en is de minister in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te doen. De minister heeft hier uiteindelijk geen gehoor aan gegeven. De rechtbank ziet ook geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan de minister is om nader onderzoek te doen.