ECLI:NL:RBROT:2025:301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
682152 HA ZA 24-588
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder voor onrechtmatig handelen van de vennootschap bij uitvoering van een charter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht, Universal Africa Lines Ltd (hierna: UAL), en [persoon A], de enig bestuurder van Dumar Chartering B.V. (hierna: Dumar). UAL vorderde schadevergoeding van [persoon A] op grond van onrechtmatig handelen, nadat de rechtbank in een eerdere procedure had geoordeeld dat Dumar onrechtmatig had gehandeld tegenover UAL. De rechtbank oordeelde dat [persoon A] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die UAL heeft geleden als gevolg van het handelen van Dumar. De rechtbank concludeerde dat [persoon A] als bestuurder van Dumar verwarring heeft gecreëerd over de contractuele positie bij de bevrachting van het zeeschip 'UAL Texas', wat heeft geleid tot schade voor UAL. De rechtbank heeft de vorderingen van UAL toegewezen, inclusief de bedragen die Dumar aan UAL moet betalen volgens een eerder vonnis. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van UAL en dat er geen aanleiding is om de schadevergoeding te matigen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van [persoon A] tot opheffing van de gelegde beslagen afgewezen, met uitzondering van het bewijsbeslag dat van rechtswege is vervallen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/682152 / HA ZA 24-588
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
UNIVERSAL AFRICA LINES LTD,
gevestigd in Limassol (Cyprus),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M.M. van Leeuwen in Rotterdam,
tegen
[persoon A],
wonend in Bergschenhoek,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. R.A.D. Blaauw in Rotterdam.
Partijen worden hierna UAL en [persoon A] genoemd.

1.De zaak in het kort

[persoon A] is enig bestuurder van Dumar Chartering B.V. (hierna: Dumar). Dumar heeft in 2019 in opdracht van UAL werkzaamheden verricht voor het bevrachten van een zeeschip van UAL. De rechtbank heeft in een eerdere procedure tussen UAL en Dumar geoordeeld dat Dumar in dat kader tegenover UAL onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft Dumar veroordeeld om de schade te betalen die UAL door dat onrechtmatig handelen heeft geleden. Deze zaak gaat over de vraag of [persoon A] ook persoonlijk aansprakelijk is tegenover UAL. Volgens de rechtbank is dat het geval. Dit oordeel zal in dit vonnis worden gemotiveerd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie, met producties;
- de brief van de rechtbank van 4 oktober 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van de rechtbank van 8 oktober 2024, met een zittingsagenda;
- de akte overlegging producties [persoon A] , met producties;
- de akte uitlaten producties, tevens vermeerdering van eis, conclusie van antwoord in reconventie en akte overleggen nadere producties UAL, met producties;
- de akte overlegging producties [persoon A] , met producties;
- de akte overlegging producties [persoon A] , met een productie;
- de mondelinge behandeling van 19 november 2024 en de daarbij door UAL en [persoon A] gebruikte spreekaantekeningen.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de datum bepaald waarop er vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
UAL is tijdbevrachter van het zeeschip ‘UAL Texas’ (hierna: de UAL Texas).
3.2.
[persoon A] is sinds 1998 enig bestuurder en via zijn persoonlijke holding P.V. Holding B.V. ook enig aandeelhouder van Dumar. Dumar houdt zich bezig met het uitvoeren van expeditie-, cargadoors- en bevrachtingswerkzaamheden.
3.3.
Tussen UAL en Dumar is in juni 2019 overeenstemming bereikt over het bevrachten van de UAL Texas door de Senegalese vennootschap Marine International Senegal (hierna: MIS) voor een reis van Libreville (Gabon) naar Dakar (Senegal) met een lading graanproducten (‘wheat bran’).
3.4.
De UAL Texas is op 29 juni 2019 beladen in Libreville. Daarbij ontstond vertraging. UAL heeft MIS aangeslagen voor overliggeld in de laadhaven, voor de vracht en voor verder overliggeld in de loshaven. MIS stelde zich op het standpunt niets met UAL te maken te hebben omdat niet UAL maar Dumar haar vervrachter zou zijn. Dumar had zich tegenover MIS namelijk niet als tussenpersoon (‘
broker’) maar als vervrachter (‘
owner’) gepresenteerd. MIS heeft UAL om die reden niet betaald.
3.5.
UAL is daarop een procedure tegen Dumar gestart bij deze rechtbank, die bekend is onder zaak- en rolnummer C/10/582568 / HA ZA 19-886. UAL vorderde schadevergoeding van Dumar op grond van onrechtmatig handelen. Bij tussenvonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld:
“4.4. De rechtbank overweegt als volgt. UAL heeft gesteld dat Dumar zich jegens UAL als broker van MIS, en tegenover MIS als vervrachter voordeed. Hiertoe heeft UAL onder meer correspondentie overgelegd ten aanzien van de onderhandelingen over de charterparty tussen UAL en Dumar, correspondentie van MIS alsmede een verklaring van de heer [persoon B] . Deze stukken wijzen alle op de juistheid van de stelling van UAL, terwijl geen stukken zijn overgelegd waaruit een ander oordeel moet volgen. De rechtbank concludeert hieruit dat Dumar zich jegens MIS en jegens UAL hoedanigheden heeft aangemeten die zij in werkelijkheid niet bezat, namelijk jegens MIS die van vervrachter en jegens UAL die van broker voor MIS. Uit de stukken komt ook naar voren dat hierdoor verwarring ontstond toen UAL in verband met problemen in de laadhaven geen vruchtbaar contact wist te krijgen met haar veronderstelde contractuele wederpartij MIS, de vrachtfactuur en vervolgens een demurrage factuur onbetaald bleven, waardoor de problemen in de loshaven verder escaleerden, waardoor UAL in weerwil van de FIOS-clausule zich gedwongen zag zelf de lossing te bewerkstelligen in afwachting van betaling en zij verdere overliggeldfacturen verstuurde, waarna uiteindelijk een of meer ladingontvangers beslag op het schip heeft doen leggen waardoor het schip na een schikking met ladingbelanghebbenden uiteindelijk pas op 27 juli 2019 Dakar heeft kunnen verlaten.
De door haar in het leven geroepen verwarring heeft Dumar ook na toenemende problemen rondom vracht, overliggeld en lossing niet opgehelderd. Indien Dumar zichzelf als (onder)vervrachter van het schip beschouwde, zoals zij jegens MIS pretendeerde, verschuldigde vracht en overliggelden zelf te voldoen, en desnoods vervolgens zelf bij MIS in rekening te brengen. Indien Dumar zichzelf louter als broker beschouwde, zoals zij jegens UAL voorgaf, had zij de vracht- en andere facturen van UAL aan MIS moeten doorgeleiden opdat MIS voor betaling daarvan kon zorgdragen, en MIS moeten wijzen op de consequentie die UAL aan het uitblijven van betaling zou (kunnen) verbinden. Van de stelling van Dumar dat haar optreden geldt als freight contracting en niet ongebruikelijk en (dus) niet onrechtmatig, is de rechtbank niet onder de indruk. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft Dumar hoe dan ook de haar kenbare belangen van UAL en MIS, met wie zij als pretens broker respectievelijk pretens (onder)vervrachter - en voor zover relevant als freight contracter - genegeerd terwijl zij haar handelen mede door hun belangen had moeten laten bepalen. Dumar heeft dus jegens UAL gehandeld in strijd met hetgeen haar volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Dat dit aan Dumar is toe te rekenen, is door UAL gesteld en door Dumar voor het overige niet weersproken….”
3.6.
Na bewijslevering in verband met de hoogte van de door UAL gevorderde schade heeft de rechtbank op 6 maart 2024 een eindvonnis gewezen (hierna: het vonnis van 6 maart 2024). De rechtbank heeft Dumar veroordeeld om aan UAL de volgende bedragen te betalen:
3.1
veroordeelt Dumar om aan UAL te betalen een bedrag van USD 133.211,19 en € 45.708,03, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
3.2
verstaat dat de vordering tot vergoeding van de kosten van het bewijsbeslag is ingetrokken en veroordeelt Dumar in de verdere beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.358,28;
3.3
veroordeelt Dumar in de proceskosten aan de zijde van UAL van € 15.342,58, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Dumar niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 90,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
...”
3.7.
Dumar heeft niets betaald van hetgeen zij volgens het vonnis van 6 maart 2024 aan UAL moet betalen. Het vonnis van 6 maart 2024 is onherroepelijk.

4.Het geschil

In conventie:
4.1.
UAL vordert na vermeerdering van haar eis - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] veroordeelt om aan UAL te betalen:
USD 133.211,19 en € 45.708,03, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf 28 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling;
de beslagkosten tegen Dumar van € 3.358,28;
de proceskosten tegen Dumar van € 15.342,58, te vermeerderen met € 90,00 plus betekeningskosten € 150,88 plus de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 april 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
de proceskosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten van € 2.531,88 en € 1.302,00 als gespecificeerd in productie B.
4.2.
[persoon A] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van UAL, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van UAL, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van UAL in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente als de kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis worden betaald.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie:
4.4.
[persoon A] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, UAL veroordeelt om de gelegde beslagen, in het bijzonder het onroerend goed beslag, binnen een week na betekening van het vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag.
4.5.
UAL voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering van [persoon A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Omdat UAL gevestigd is in Cyprus heeft dit geschil een internationaal karakter. Om die reden moet beoordeeld worden of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is. Partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat op het geschil Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank komt niet tot een andere conclusie. Omdat hierover tussen partijen geen debat is gevoerd, hoeft dit niet nader toegelicht te worden.
Eisvermeerdering is toelaatbaar
5.2.
[persoon A] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering van UAL en de rechtbank vindt deze ook niet in strijd met de goede procesorde. Er zal dan ook besloten worden op de vermeerderde eis, zoals hiervoor in 4.1 weergegeven.
[persoon A] is als bestuurder van Dumar persoonlijk aansprakelijk
5.3.
UAL legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [persoon A] persoonlijk aansprakelijk is ten opzichte van haar, zowel in zijn hoedanigheid van bestuurder van Dumar als vanwege het plegen van een eigen onrechtmatige daad. [persoon A] betwist beide grondslagen gemotiveerd.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat [persoon A] als bestuurder van Dumar persoonlijk aansprakelijk is tegenover UAL. De rechtbank zal dat oordeel hierna uitwerken. Daarbij zal eerst het juridisch kader voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder worden gegeven, waarna het concrete handelen van [persoon A] als bestuurder van Dumar zal worden besproken. Uit de stellingen van UAL kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat UAL steeds het handelen van [persoon A] als bestuurder van Dumar op de korrel heeft gehad. UAL heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [persoon A] in andere hoedanigheid dan die van bestuurder enig verwijt door UAL kan worden gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in het zogenoemde “Spaanse-villa arrest” (Hoge Raad 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881), waarbij de ‘gewone eisen’ voor het aannemen van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) gelden.
Juridisch kader
5.5.
Als een vennootschap wanprestatie of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van de vennootschap, ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die rechtspersoon. Voor deze aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (Hoge Raad 30 maart 2018; ECLI:NL:HR:2018:470). Van een persoonlijk ernstig verwijt kan sprake zijn als (a) de bestuurder namens de vennootschap een overeenkomst sluit terwijl hij weet of moet begrijpen dat de vennootschap die overeenkomst niet zal kunnen nakomen of (b) de bestuurder bewerkstelligt of toelaat dat de vennootschap haar verplichtingen op grond van een overeenkomst niet nakomt of een onrechtmatige daad pleegt.
5.6.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op UAL, als degene die zich op de rechtsgevolgen beroept van het door haar gestelde onrechtmatig handelen van [persoon A] , de stelplicht en, in geval van een voldoende onderbouwde betwisting, de bewijslast van feiten en omstandigheden, die tot de conclusie kunnen leiden dat [persoon A] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Handelen van [persoon A] als bestuurder van Dumar is persoonlijk ernstig verwijtbaar
5.7.
UAL legt aan haar vordering onder meer ten grondslag dat [persoon A] als bestuurder van Dumar bij MIS verwarring heeft gewekt over de contractuele positie rond de bevrachting van de UAL Texas, terwijl hij wist of redelijkerwijze moest begrijpen dat dit zou leiden tot schade waarvoor Dumar uiteindelijk aansprakelijk zou zijn. [persoon A] heeft eerst twee hoedanigheden aangenomen (ten opzichte van UAL als broker van MIS en ten opzichte van MIS als vervrachter) en hij heeft vervolgens ook uitvoering gegeven aan de door hem gecreëerde verwarring door geen facturen van UAL aan MIS door te sturen, door tegenover UAL te doen alsof hij dat wel deed en door namens Dumar aan MIS een factuur te sturen met hogere vrachtkosten dan in de charter met UAL is afgesproken.
5.8.
[persoon A] voert als verweer -samengevat- aan dat de gang van zaken met de lading voor MIS een gebruikelijke manier van handelen is. Dumar regelde de contacten, incasseerde de uitstaande bedragen en betaalde die bedragen vervolgens vanaf haar eigen bankrekening door. Als MIS en haar ladingontvangers hun zaken op orde hadden gehad, dan was deze lading ook gewoon op die manier afgewikkeld en was er niets aan de hand geweest. Volgens [persoon A] was er in feite sprake van twee charters. Er is eerst een charter gesloten tussen Dumar en MIS en vervolgens (back-to-back) is een charter gesloten tussen MIS en UAL. Dit kwalificeert volgens [persoon A] als freight contracting, hetgeen niet meer dan gebruikelijk is in deze branche.
5.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. [persoon A] heeft met zijn handelen als bestuurder van Dumar bewust een situatie in het leven geroepen waarbij Dumar enerzijds als broker van MIS commissie betaald kreeg van UAL en anderzijds van MIS 3 USD per ton vracht meer kreeg dan met UAL werd afgesproken. [persoon A] is daarover tegen UAL en MIS niet transparant geweest en dat heeft geleid tot de situatie dat MIS heeft geweigerd om UAL te betalen omdat zij geen overeenkomst had met UAL. MIS verkeerde namelijk door toedoen van [persoon A] in de veronderstelling dat zij een charter had met Dumar. [persoon A] heeft UAL een factuur doorgestuurd die Dumar aan MIS zou hebben gestuurd, terwijl Dumar in werkelijkheid een andere factuur met een hogere vrachtprijs aan MIS heeft gestuurd. Toen problemen met het lossen van de lading ontstonden, heeft [persoon A] de verwarring laten voortbestaan door in een e-mail van 12 juli 2019 aan de advocaat van UAL expliciet nogmaals te verklaren dat Dumar alleen als broker optrad (
“In this case we have been acting as brokers only and nothing else. We tried, as broker to assist both parties to solve their problems.”). Dat was dus overduidelijk niet het geval. In diezelfde e-mail schrijft [persoon A] :
Therefore we cannot be used as your legal mailbox, neither nor our adress can be used for presenting your legal documents. Suggest to use your local representatives for further legal actions in Dakar or Libreville. We will avoid further interference in discussion.”UAL moest het met andere woorden zelf maar uitzoeken en Dumar wilde bij de verdere discussie niet betrokken worden. Als [persoon A] op dat moment open kaart had gespeeld tegenover UAL en MIS en juist wel had meegeholpen om de problemen op te lossen, dan was het lossen van het schip mogelijk minder problematisch verlopen.
5.10.
Het verweer van [persoon A] dat de gang van zaken een gebruikelijke handelspraktijk is, snijdt geen hout. Dumar heeft als schakel in de keten weliswaar een eigen commercieel belang en zij mag uiteraard verdienen aan haar diensten, maar het is daarbij wel van tweeën één: óf zij ontvangt voor het verlenen van brokersdiensten een commissie óf zij ontvangt als vervrachter (“
owner”) van een vracht rechtstreeks een vergoeding. In ieder geval moet haar handelen ten opzichte van de betrokken partijen transparant zijn en dat is hier absoluut niet het geval geweest. De rechtbank heeft in de procedure tussen UAL en Dumar geoordeeld dat het handelen van Dumar onrechtmatig is tegenover UAL (zie 3.5). [persoon A] valt van het onrechtmatig handelen van Dumar persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Alle correspondentie van Dumar is door [persoon A] gevoerd en Dumar heeft verder geen personeel. Het handelen van Dumar is feitelijk het handelen van [persoon A] als enig bestuurder van Dumar. Met zijn handelen heeft [persoon A] bewerkstelligd dat Dumar tegenover UAL onrechtmatig heeft gehandeld. [persoon A] is om die reden ook persoonlijk aansprakelijk.
[persoon A] moet de schade van UAL betalen
5.11.
UAL stelt dat de door haar geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [persoon A] bestaat uit de bedragen die in de procedure tegen Dumar door de rechtbank zijn toegewezen. Volgens UAL is er geen reden waarom de rechtbank wat betreft de omvang van de schade tot een ander oordeel zou moeten komen.
5.12.
[persoon A] voert als verweer aan -samengevat- dat de schadeposten die zijn toegewezen in het vonnis tegen Dumar niet zonder meer toegewezen kunnen worden in deze procedure tegen hem. Hij wijst erop dat de vonnissen tegen Dumar geen kracht van gewijsde hebben tegen hem. [persoon A] betwist dat UAL schade heeft geleden. Ook staat de gevorderde schade volgens hem niet in causaal verband met de hem verweten gedragingen. [persoon A] kan zich niet verenigen met de wijze waarop de rechtbank in de procedure tegen Dumar het bestaan van de schade heeft aangenomen. Als de facturen van UAL wel waren doorgestuurd aan MIS of het charter meteen rechtstreeks tussen UAL en MIS was gesloten, dan zou dat nooit tot een andere situatie hebben geleid. De problemen zijn namelijk ontstaan door betalingsproblemen bij de verlader. [persoon A] betwist ook de omvang van de schade.
5.13.
De rechtbank oordeelt als volgt. De door [persoon A] namens Dumar gecreëerde verwarring heeft geleid tot de situatie dat UAL zelf in actie heeft moeten komen om lossing van de lading te bewerkstelligen. Dat heeft geleid tot de schade van UAL, die de rechtbank in het vonnis van 6 maart 2024 heeft vastgesteld. Dat was een voor [persoon A] , als bestuurder van Dumar, voorzienbaar gevolg van zijn bewuste handelen om van twee walletjes te willen eten en van het laten bestaan van de door zijn toedoen ontstane verwarring toen de problemen met het lossen van de lading zich aandienden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om over de omvang van de schade anders te oordelen dan in de procedure tegen Dumar. [persoon A] voert tegen de (omvang van de) schade grotendeels dezelfde verweren als Dumar. Deze verweren zijn voor het overgrote deel door de rechtbank verworpen. Er is geen aanleiding om in deze procedure anders over deze verweren te oordelen.
5.14.
In de ogen van [persoon A] heeft de rechtbank in de procedure tegen Dumar (tenminste) twee onjuiste beslissingen genomen. Om te beginnen voert hij aan dat MIS de rechtshandeling van Dumar bestaande uit het onbevoegdelijk sluiten van de charter heeft bekrachtigd. Er moet dus vanuit worden gegaan dat er steeds een geldige charter was tussen MIS en UAL. UAL had daarom MIS moeten aanspreken. De rechtbank heeft hierover in de procedure tegen Dumar als volgt geoordeeld (rechtsoverweging 4.6 laatste zin van het tussenvonnis van 28 juli 2021):
“Dat MIS later in bepaalde opzichten het namens haar optreden van Dumar bij het sluiten van de bevrachtingsovereenkomst heeft bekrachtigd, maakt niet dat de inmiddels ontstane schade niet meer bestaat of dat de bekrachtiging ertoe strekt om Dumar uit de wind te houden en de schade voor rekening van MIS te brengen.”
De rechtbank ziet geen aanleiding om hier nu anders over te denken. [persoon A] heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die met zich brengen dat MIS wel heeft bedoeld om Dumar uit de wind te houden voor de ontstane schade.
5.15.
[persoon A] voert verder aan dat de rechtbank bij het begroten van de schade een verkeerde feitelijke en hypothetische situatie met elkaar heeft vergeleken. Door te verwijzen naar artikel 3:70 BW heeft de rechtbank volgens [persoon A] aansluiting gezocht bij de juridisch wenselijke situatie en niet bij de hypothetische feitelijke situatie. De rechtbank ziet ook op dit punt geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel. De feitelijke situatie is de situatie waarin [persoon A] namens Dumar in naam van MIS met UAL contracteerde, terwijl Dumar daartoe niet bevoegd was. In die situatie bond Dumar dus feitelijk (en niet juridisch wenselijk zoals [persoon A] aanvoert) zichzelf en niet MIS. Dumar was daarmee ook zelf verplicht om de op de bevrachter rustende verplichtingen onder de bevrachtingsovereenkomst na te komen. Dat betekent onder meer dat zij de vrachtfacturen en eventueel overliggeld moest betalen. De hypothetische situatie is de situatie zonder de onbevoegde vertegenwoordiging, waarin Dumar ook daadwerkelijk de broker was van MIS. In dat geval was er een rechtstreekse charter tot stand gekomen tussen UAL en MIS en zou er op Dumar geen eigen verplichting rusten om de verplichtingen van de bevrachter (MIS) na te komen. De schade van UAL bestaat uit het verschil tussen beide situaties en dus uit de verplichtingen van de bevrachter onder de bevrachtingsovereenkomst.
5.16.
[persoon A] betwist ook het causaal verband tussen het handelen van Dumar en de door UAL gestelde schade. Volgens hem is de schade volledig te wijten aan het niet-betalen door MIS. De rechtbank is van oordeel dat de door UAL geleden schade wel degelijk het gevolg is van het handelen van [persoon A] als bestuurder van Dumar. Uit de in deze procedure gebleken feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat [persoon A] de problemen met het lossen van de lading in de haven van Dakar heeft laten bestaan toen deze zich aandienden. Anders dan [persoon A] aanvoert, heeft hij helemaal niet geprobeerd om de problemen om te lossen. [persoon A] heeft de bij MIS aanwezige verwarring over de vraag wie de eigenaar was van de UAL Texas helemaal niet weggenomen en hij heeft UAL de ontstane problemen zelf laten oplossen. Dat heeft geleid tot de schade die de rechtbank in het vonnis van 6 maart 2024 heeft vastgesteld.
Geen eigen schuld van UAL
5.17.
[persoon A] voert verder aan dat UAL eigen schuld heeft aan de schade. UAL is een ervaren reder, die weet welke risico’s zij aanvaardt als zij lading met een lage waarde vervoert van Gabon naar Senegal. Zij heeft ervoor gekozen dit transport te aanvaarden onder de voorwaarde dat MIS de bevrachter was, zonder aanvullende zekerheid te verlangen. Als UAL MIS en/of Dumar in staat had gesteld om voor lossing zorg te dragen, dan waren de kosten voor opslag en handling achterwege gebleven. Dat UAL zelf besloot om de UAL Texas te lossen, kan niet aan [persoon A] worden toegerekend. Na aankomst in de loshaven heeft UAL onnodig zelf beslag gelegd op de lading. UAL kon een retentierecht uitoefenen, dus het beslag had achterwege moeten blijven. UAL heeft hiermee zelf veroorzaakt dat de ladingbelanghebbenden besloten de UAL Texas te beslaan.
5.18.
De rechtbank verwerpt het beroep van [persoon A] op eigen schuld. Zij overweegt daartoe het volgende. Als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde (hier: UAL) kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de aansprakelijke (hier: [persoon A] ) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (artikel 6:101 lid 1 BW).
Dat UAL er in de gegeven omstandigheden voor heeft gekozen om zelf de lossing van de UAL Texas te verzorgen en dat niet over te laten aan Dumar (die haar op het verkeerde been had gezet en die aangaf dat zij verder niets met de discussie te maken wilde hebben) en/of aan MIS (die aangaf niets met UAL te maken te hebben), is volkomen begrijpelijk. Hetzelfde geldt voor de keuze van UAL om zekerheidshalve beslag te leggen op de lading na aankomst in de loshaven. Dat UAL eerder tegenover MIS een beroep deed op een retentierecht maakt dat niet anders. De door [persoon A] gecreëerde verwarring bij MIS maakte het feitelijk uitoefenen van een retentierecht niet eenvoudig. Het is vanwege diezelfde verwarring dat de ladingbelanghebbenden vervolgens beslag hebben gelegd op de UAL Texas. Het is logisch dat UAL daardoor vervolgens een Senegalese advocaat heeft ingeschakeld en daarvoor kosten heeft gemaakt. In het vonnis van 6 maart 2024 heeft de rechtbank de kosten van de door UAL ingeschakelde Senegalese advocaat (mr. Diagne) begroot. [persoon A] heeft nog aangevoerd dat deze kosten excessief en onredelijk zijn, maar hij heeft dat op geen enkele wijze nader onderbouwd. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.
Geen matiging van de verplichting tot schadevergoeding
5.19.
[persoon A] stelt zich op het standpunt dat de door hem aan UAL te betalen schadevergoeding gematigd moet worden. Hij voert daartoe aan dat Dumar en hijzelf nauwelijks inkomsten genieten en dat hij samen met zijn vrouw alleen een huis bezit. Daarnaast ondersteunt [persoon A] zijn zoon en diens kinderen, die door een tragisch ongeval zijn vrouw/hun moeder hebben verloren. Het moeten betalen van de volledige schadevergoeding zal [persoon A] onevenredig zwaar treffen. De aansprakelijkheid van [persoon A] is niet gedekt door een verzekering. Ook is [persoon A] persoonlijk niet betrokken geweest bij de afwikkeling van de lading in de loshaven.
5.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:109 lid 1 BW geeft de rechter de bevoegdheid een wettelijke verplichting tot schadevergoeding te matigen als toekenning van de volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Dit criterium is zo geformuleerd dat de rechter terughoudend gebruik moet maken van deze bijzondere bevoegdheid.
5.21.
De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om over te gaan tot matiging van de verplichting van [persoon A] om de schade van UAL te vergoeden. De aard en ernst van de normschending -het bewust niet transparant handelen van [persoon A] - maakt dat niet snel aanleiding is om te matigen. Bovendien is door [persoon A] onvoldoende onderbouwd dat toekenning van het volledige schadebedrag tot
onaanvaardbaregevolgen zou leiden. Zo heeft [persoon A] geen inzicht gegeven in zijn draagkracht en vermogenspositie. Dat had op zijn minst van hem verwacht mogen worden. Alhoewel de rechtbank begrip heeft voor de door [persoon A] aangevoerde persoonlijke omstandigheden ziet zij in de gegeven situatie dan ook geen mogelijkheid om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de schadevergoeding te matigen.
Slotsom en proceskosten
5.22.
De conclusie is dat de rechtbank [persoon A] veroordeelt om aan UAL de betalen de bedragen die ook Dumar aan UAL moet betalen volgens het vonnis van 6 maart 2024 (vorderingen als weergegeven in 4.1 onder 1 tot en met 3). Als Dumar alsnog enig bedrag aan UAL betaalt, dan komt dat bedrag vanzelfsprekend in mindering op hetgeen [persoon A] aan UAL moet betalen.
5.23.
[persoon A] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van UAL worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 5,929,00
- salaris advocaat € 5.428,00 (2 punten x tarief VI)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.671,72
5.24.
Bij het wijzen van dit vonnis is gebleken dat ten onrechte aan UAL tot nog toe slechts € 688,00 aan griffierecht is geheven (verrekend met het griffierecht voor het beslagrekest). Aan [persoon A] is slechts een bedrag van € 320,00 aan griffierecht geheven. Na de eiswijziging door UAL, zoals hiervoor in 4.1 weergegeven, had het griffierecht verhoogd moeten worden tot € 6.617,00 voor UAL en tot € 2.626,00 voor [persoon A] . Het verschil van € 5.929,00 voor UAL respectievelijk € 2.306,00 voor [persoon A] zal alsnog aan hen in rekening worden gebracht.
Beslagkosten
5.25.
UAL vordert de beslagkosten voor de ten laste van [persoon A] gelegde beslagen (vordering als weergegeven in 4.1 onder 4). Zij vordert een bedrag van € 2.531,88 aan deurwaarderskosten en een bedrag van € 1.302,00 aan griffierecht en salaris advocaat. [persoon A] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen deze vordering.
5.26.
Op grond van artikel 706 Rv kunnen de kosten van de gelegde conservatoire beslagen van de beslagene (hier: [persoon A] ) worden teruggevorderd. De rechtbank zal de gevorderde kosten dan ook toewijzen, met uitzondering van de kosten voor het exploot voor het bewijsbeslag onder DigiJuris van € 409,65. Zoals hierna in reconventie zal worden geoordeeld (zie 5.32), is dit beslag van rechtswege komen te vervallen doordat UAL geen inzagevordering heeft ingesteld binnen de daarvoor gestelde termijn. Aan beslagkosten wordt dus toegewezen een bedrag van (€ 2.531,88 - € 409,65=) € 2.122,23 + € 1.302,00 = € 3.424,23.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.27.
[persoon A] heeft (in zijn conclusie van antwoord onder het kopje “met conclusie”) verzocht om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hij heeft dit verzoek alleen op geen enkele wijze onderbouwd. Het is vaste rechtspraak dat vermoed wordt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom krijgt (hier dus UAL) het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft. De rechtbank zal de veroordelingen dan ook, zoals door UAL is gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
In reconventie
5.28.
[persoon A] vordert opheffing van de gelegde beslagen, in het bijzonder van het onroerend goed beslag. Aan zijn vordering legt [persoon A] het volgende ten grondslag. Omdat geen sprake is van een vordering van UAL is het beslag onrechtmatig gelegd. [persoon A] heeft belang bij opheffing van de beslagen. Gelet op zijn leeftijd overwegen zijn vrouw en hij om te verhuizen naar een flat. Dat wordt verhinderd door het beslag op hun woning. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] daarnaast aangegeven het niet eens te zijn met het bewijsbeslag. Volgens hem is dat beslag een fishing expedition. Van het bewijsbeslag heeft [persoon A] verder geen last. De andere gelegde beslagen hebben geen doel getroffen.
5.29.
UAL voert als verweer het volgende aan. [persoon A] heeft geen belang bij de opheffing van het beslag op de woning omdat er geen concreet plan is om naar een flat te verhuizen. Bij opheffing van het bewijsbeslag heeft [persoon A] geen belang zolang op dezelfde data nog beslag ten laste van Dumar ligt.
5.30.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of als er voldoende zekerheid wordt gesteld in het geval het beslag is gelegd voor een geldvordering. Beoordeling van een vordering tot opheffing van een beslag kan niet los worden gezien van een afweging van de belangen van partijen.
5.31.
In conventie is het oordeel van de rechtbank dat UAL een vordering heeft op [persoon A] . Dat levert dus geen grond op voor opheffing van de beslagen. [persoon A] heeft voor het overige niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 705 Rv. [persoon A] heeft daarnaast onvoldoende belang bij opheffing van het beslag op zijn woning. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij namelijk verklaard dat er op dit moment geen concrete plannen zijn om de woning te verkopen. De vordering tot opheffing van het beslag op de woning wordt dan ook afgewezen.
5.32.
Wat betreft het door UAL gelegde bewijsbeslag geldt het volgende. In artikel 700 lid 3 Rv is bepaald dat een verlof tot beslaglegging wordt verleend onder de voorwaarde dat ‘de eis in de hoofdzaak’ binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn moet worden ingesteld. Overschrijding van die termijn doet het beslag vervallen. In het verlof tot beslaglegging van 7 juni 2024 is de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak bepaald op twee weken na het leggen van het eerste beslag. Het eerste beslag heeft UAL laten leggen op 11 juni 2024. Het bewijsbeslag is gelegd op 20 juni 2024. De rechtbank stelt vast dat UAL tot op heden geen vordering heeft ingesteld als bedoeld in artikel 843a Rv tot het verkrijgen van afschriften van of tot inzage in de bescheiden die met het bewijsbeslag in beslag zijn genomen. De daarvoor gestelde termijn is inmiddels ruimschoots verstreken. Dat betekent dat het bewijsbeslag al van rechtswege is vervallen. Er is dus geen beslag meer dat opgeheven kan worden.
Slotsom en proceskosten
5.33.
De gevorderde opheffing van de gelegde beslagen wordt dus afgewezen. Alhoewel [persoon A] dus strikt genomen ongelijk krijgt, ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verweer van UAL in reconventie heeft nauwelijks iets om het lijf gehad, terwijl het door UAL gelegde bewijsbeslag dus al van rechtswege is vervallen omdat zij heeft verzuimd een inzagevordering in te stellen.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
6.1.
veroordeelt [persoon A] om aan UAL te betalen een bedrag van USD 133.211,19 en een bedrag van € 45.708,03, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf 28 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [persoon A] om aan UAL te betalen een bedrag van € 3.358,28,
6.3.
veroordeelt [persoon A] om aan UAL te betalen een bedrag van € 15.583,46, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 april 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [persoon A] in de beslagkosten van € 3.424,23,
6.5.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten van € 11.671,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [persoon A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde,
In reconventie:
6.8.
wijst de vordering af,
6.9.
verstaat dat het op 20 juni 2024 door UAL ten laste van [persoon A] gelegde bewijsbeslag van rechtswege is vervallen,
6.10.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
1918/3310