In deze zaak hebben de broers [eiser 1] en [eiser 2] conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken die toebehoorden aan hun vader, [persoon A], die op 1 juni 2024 overleed. De broers vorderden dat het beslag terecht was gelegd en dat het tot de datum van overlijden van hun vader mocht worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde echter dat het beslag lichtvaardig was gelegd en dat er geen gegronde vrees voor verduistering bestond. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde], de partner van de vader, nooit de intentie had om vermogensbestanddelen te verduisteren. De broers hadden aangevoerd dat [gedaagde] de auto van hun vader had verkocht en het woon- en bedrijfspand te koop had aangeboden, maar de rechtbank oordeelde dat deze handelingen niet als verduistering konden worden gekwalificeerd. De rechtbank wees de vorderingen van de broers af en veroordeelde hen in de proceskosten van [gedaagde]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk nageleefd moest worden, ongeacht een mogelijke hoger beroep.