ECLI:NL:RBROT:2025:2986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692792 / JE RK 25-111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 14 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht is gesteld en waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing is aangevraagd. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, op basis van de wettelijke criteria zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige woont bij de vader. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de moeder, die kampt met alcoholproblematiek. Tijdens de zitting is gebleken dat de moeder recentelijk een terugval heeft gehad in haar alcoholgebruik, wat de stabiliteit van de opvoedsituatie beïnvloedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de ouders en de GI verbeterd moet worden en dat er aanvullende hulpverlening nodig is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlengd tot 15 september 2025, en de beslissing op het overige verzoek aangehouden tot een pro forma zitting op 1 augustus 2025. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/692792 / JE RK 25-111
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. L.A.E. Timmer, kantoorhoudende te Rotterdam.
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI van 17 januari 2025 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het gezinsplan van de GI van 10 februari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het verweerschrift van mr. Huurman-Ip Vai Ching van 11 februari 2025 met producties, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het bericht van mr. Timmer van 13 februari 2025;
  • de pleitnotitie van mr. Huurman-Ip Vai Ching, overhandigd ter zitting.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1].
1.3.
Mr. Timmer is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat mr. Timmer wel juist is opgeroepen. Per bericht van 13 februari 2025 heeft mr. Timmer laten weten niet ter zitting te verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de ouder met gezag, zijnde de vader, te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. De GI wenst de verlenging van de maatregelen nu er nog steeds zorgen zijn omtrent [minderjarige] en de (opvoed)situatie van de moeder. Deze zorgen worden door partijen niet weersproken. De GI snapt het verzoek van de vader om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor een kortere periode toe te wijzen, zodat er snel meer duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige]. De GI had gehoopt hierover eerder duidelijkheid te hebben, maar door verschillende factoren, zoals het grillige ziektebeeld van de moeder, is dit het afgelopen jaar gestagneerd. De GI hoopt rond de zomervakantie meer duidelijkheid te hebben. Bij de vader spelen hierover veel vragen en de GI heeft geprobeerd deze te beantwoorden. Ook heeft tussen de vader en de GI een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden waarin het ongenoegen van de vader over het verloop van de ondertoezichtstelling is besproken. De oorzaak hiervan ligt in het begin van de ondertoezichtstelling, destijds was cluster 7 betrokken. Hierdoor was geen vaste jeugdbeschermer aan het gezin gekoppeld. Door het ontbreken van de juiste begeleiding en hulpverlening was het daarom lastig om de opbouw van de omgang tussen [minderjarige] en de moeder vorm te geven en het perspectief van [minderjarige] vast te stellen. Ook kreeg de vader hierna een schriftelijke aanwijzing waarvan de inhoud niet prettig was. De vader wil dat duidelijke veiligheidsafspraken over de omgang tussen [minderjarige] en de moeder worden vastgesteld. De GI heeft eerder de veiligheidsafspraken juist teruggeschroefd. Dit komt omdat Antes al langere tijd bij de moeder betrokken is en het gebruikelijk is dat de frequentie van urinecontroles op termijn afnemen wanneer langere tijd geen alcohol is gebruikt. De zorgen van de GI liggen niet in de opvoedvaardigheden van de moeder, maar in haar drankgebruik. De jeugdbeschermer ziet een moeder die goede kwaliteiten laat zien op het moment dat zij nuchter is. Dit bevestigen de stiefkinderen van de moeder ook. De moeder heeft de afgelopen anderhalve maand drie keer anderhalf uur begeleide omgang gehad met [minderjarige] en de GI ziet een gezonde interactie. Het klopt dat het traject van Sterk in Regie niet meer is ingezet. Dit omdat de moeder hoogzwanger was en niet openstond voor hulpverlening. Antes was nauw betrokken bij de moeder en hier was een opname mogelijk, waardoor de GI deze hulpverlening op dat moment passender achtte. De GI sluit niet uit dat in de toekomst nog aanvullende hulpverlening kan worden ingezet voor de ouders en [minderjarige]. De vader wil graag dat hulpverlening voor [minderjarige] ingezet wordt, maar de GI denkt dat een vierjarige op dit moment meer baat heeft bij structuur, ritme en regelmaat.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek van de GI. Wel wenst de moeder dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden wordt verlengd. Dit zal het stukje druk geven wat zij nodig heeft. Eerder liep het mis met de GI omdat het gezin onder cluster 7 viel en er geen vaste jeugdbeschermer aan hen gekoppeld was. Dit is nu anders en de GI doet haar best. Het ligt aan de moeder dat de samenwerking met de GI nu stroef verloopt, maar zij wil graag samenwerken met de GI en de vader in het belang van [minderjarige]. De moeder hoopt dat het contactherstel met [minderjarige] snel plaatsvindt en er ingezet wordt op parallel co-ouderschap. Momenteel heeft de moeder begeleide omgang met [minderjarige] en dit verloopt positief. De moeder hoopt dat de omgang met [minderjarige] sneller uitgebreid wordt dan met haar andere dochters, nu [minderjarige] aangeeft graag bij de moeder te willen zijn. De moeder is blij met de hulpverlening van Antes, maar er zou ook aanvullende hulpverlening ingezet moeten worden voor de ouders. Dit zodat zij beter met elkaar leren communiceren in het belang van [minderjarige]. De moeder denkt dat wanneer deze hulpverlening wordt ingezet, er over zes maanden meer duidelijk kan worden over het perspectief van [minderjarige].
4.2.
Door en namens de vader wordt ter zitting kenbaar gemaakt dat hij het eens is met het verzoek van de GI, maar hij verzoekt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor een kortere periode dan verzocht wordt toegewezen. De GI is voornemens te werken aan contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder en de GI wil het perspectief van [minderjarige] onderzoeken. De vader staat open voor contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder, maar hij wil wel dat er een duidelijk plan van aanpak is met veiligheidsafspraken. Dit omdat de moeder al jarenlang kampt met een alcoholverslaving. De GI lijkt ervan uit te gaan dat de alcoholproblematiek van de moeder in het verleden ligt, waarmee de GI voorbij gaat aan het feit dat alcoholproblematiek een chronische ziekte is. Iedere kleine trigger kan leiden tot problematisch alcoholgebruik. Dit blijkt uit het feit dat de moeder gedurende haar zwangerschap van de pasgeboren [naam 2] een terugval heeft gehad en dit is erg zorgelijk. Eerder werd een opbouw in de omgang met het vierogenprincipe gehanteerd. Ook moest de moeder twee keer per week negatieve urinecontroles aanleveren omdat anders geen omgang zou plaatsvinden. Dit is nu teruggeschroefd naar de afspraak dat moeder geregeld urinecontroles moet inleveren. Deze aanpak is onvoldoende concreet en zorgt er weliswaar voor dat de omgang sneller wordt opgebouwd, maar dit laat ruimte voor een terugval bij de moeder. Indien dat het geval is zorgt dit voor teleurstelling bij [minderjarige] en dit is niet in haar belang. Verder vindt de vader het storend dat de GI oude informatie over de hulpverlening van Antes van de moeder, uit 2024, heeft aangeleverd en niet op de hoogte is van de huidige stand van zaken. Ook betreurt de vader dat de GI het traject van Sterk in Regie niet heeft voortgezet vanwege de zwangerschap van de moeder en de GI nu een ander traject wil inzetten. De vader acht Sterk in Regie van meerwaarde omdat de moeder haar opvoedvaardigheden nog kan verbeteren, evenals de wijze van de omgang met [minderjarige]. Naast hulpverlening voor de moeder is ook hulpverlening voor [minderjarige] nodig. Dit omdat zij mogelijk trauma heeft opgelopen. Tot slot vindt de vader het vervelend dat toen hij destijds veiligheidsafspraken met de GI wilde maken over de omgang tussen [minderjarige] en de moeder, de GI hierin niets kon betekenen omdat de moeder toen geen omgang wilde. De GI zou daarom onderzoek doen naar het perspectief van [minderjarige]. Nu wil de GI opeens de omgang toch herstellen en daarna het perspectief pas onderzoeken. De omgang en het vaststellen van het perspectief van [minderjarige] staan los van elkaar en er moet nu al ingezet worden op het onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] aangezien dit veel tijd kost. Wanneer de machtiging tot uithuisplaatsing slechts voor zes maanden wordt verlengd, dwingt dit de GI hopelijk om snel onderzoek te doen om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [minderjarige].

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen de ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling zoals gesteld in art. 1:255 BW aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling als onweersproken worden toegewezen voor de duur van 1 jaar (artikel 1:260, eerste lid. BW).
5.2.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Alle partijen zijn het erover eens dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader moet voortduren. Uit de beschikking van 6 september 2024 volgt dat de ouders willen toewerken naar een 50/50 regeling, maar dat hiervoor nog stappen gezet moesten worden. Zo diende ten eerste - uiteraard - het contact tussen de moeder en [minderjarige] te worden hersteld. Ook diende de moeder mee te werken aan de begeleiding van Antes, temeer nu de moeder kort ervoor een terugval in haar alcoholgebruik had gehad en in een detox was gegaan. Ook diende de hulpverlening van Sterk in Regie in de thuissituatie ingezet te worden. De situatie was daarnaast onvoorspelbaar, aangezien de moeder enkele maanden erna zou gaan bevallen van haar vierde kind.
5.3.
Ter zitting is gebleken dat de benodigde stappen nog niet zijn gezet. De moeder heeft toen zij hoogzwanger was van [naam 2], die op [datum] 2024 is geboren, wederom een terugval gehad in haar alcoholgebruik. Dit heeft gemaakt dat zij in november 2024 gedwongen is opgenomen met een zorgmachtiging. De hulpverlening van Sterk in Regie is daardoor niet van de grond gekomen; de hulpverlening van Antes had prioriteit. Ook heeft de terugval en de opname van de moeder, en de geboorte van [naam 2], ervoor gezorgd dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] nog onvoldoende is opgebouwd en bestendigd. Na de geboorte van [naam 2] was de moeder weer goed in contact met Antes en werkte zij mee aan de hulpverlening. Desondanks is gebleken dat de moeder in de week voor de zitting weer een terugval in haar alcoholverslaving heeft gehad. Zij heeft het weekend voor de zitting alcohol gedronken en de dag voor de zitting, toen werd vermoed dat zij (weer) onder invloed van alcohol was, geweigerd om een blaastest te doen. Gebleken is dat de opvoedsituatie bij de moeder nog altijd te instabiel is om [minderjarige] daar (deels) te plaatsen.
5.4.
De kinderrechter snapt de wens van de vader dat [minderjarige] snel duidelijkheid krijgt over haar perspectief en dat het vervelend is dat de opbouw van de omgang langere tijd heeft stilgelegen. Deze vertraging is te wijten aan het feit dat zich de afgelopen periode veel heeft afgespeeld in het leven van de moeder. De vader heeft ter zitting zijn ongenoegen over de handelswijze van de GI uitgesproken. Tussen de vader en de GI heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden, maar dit heeft niet tot de gewenste verandering geleid waardoor de samenwerking tussen hen stagneert. Ondanks dat er in het verleden mogelijk dingen fout zijn gegaan tussen de vader en de GI, roept de kinderrechter de vader op de samenwerking met de GI op te zoeken in het belang van [minderjarige]. De kinderrechter ziet een zeer betrokken jeugdbeschermer die handelt in het belang van [minderjarige] en zich aanpast aan de constant wijzigende situatie. De situatie voor de jeugdbeschermer is complex, aangezien het niet alleen om [minderjarige] gaat, maar ook om haar (half)zussen en (half)broertje, die andere vaders hebben en op andere plekken wonen. De kinderrechter hoopt dat de vader hiervoor begrip kan opbrengen.
5.5.
De aankomende periode is het van belang dat de moeder blijft meewerken aan de hulpverlening van Antes. De kinderrechter roept de moeder op om open te zijn over een eventuele terugval in haar alcoholgebruik en om mee te werken aan blaastesten en / of urinecontroles. Dit is ook van belang voor de continuïteit van de opbouw van het contact tussen [minderjarige] en de moeder en de mogelijkheid tot het vaststellen van het perspectief van [minderjarige]. Verder is het ondertussen van belang dat alle partijen de samenwerking met elkaar zoeken en de GI onderzoekt welke aanvullende hulpverlening voor het gezin noodzakelijk is, zoals hulpverlening voor de verbetering van de onderlinge relatie van de ouders. Om een vinger aan de pols te houden over het verloop hiervan, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder met gezag, zijnde de vader, verlengen voor de duur van zes maanden, te weten tot 15 september 2025, en de beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden.
5.6.
De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden en aan de advocaat van de moeder) te overleggen over de dan huidige stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 15 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder met gezag, zijnde de vader, tot 15 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 augustus 2025pro forma;
6.5.
bepaalt dat de GI en de belanghebbenden en mr. Timmer op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.6.
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en mr. Timmer) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 28 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.