ECLI:NL:RBROT:2025:2980

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
10/225709-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en schennis van de eerbaarheid van minderjarigen door verzorger

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van een minderjarig kind dat hij verzorgde. De verdachte heeft op het kind gezeten, waardoor het kind onvoldoende lucht kreeg. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door in het bijzijn van twee minderjarige kinderen seks te hebben met een medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde feiten niet in hun geheel kon worden bewezen, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij de mishandeling en de schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en er is een rapport van de reclassering dat een lage kans op herhaling aangeeft. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/225709-23
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [plaats 1] op [geboortedatum 1] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [plaats 2] ,
raadsvrouw mr. S. Epema, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 122 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De tenlastegelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden, met uitzondering voor zover daarin is vermeld dat de kinderen tot zijn gezin behoorden.
De in de tenlastelegging genoemde kinderen hebben verklaringen afgelegd over wat er is gebeurd. Daarbij verklaren zij niet alleen over wat henzelf is aangedaan, maar ook over de andere kinderen. De verklaringen van de kinderen ondersteunen elkaar in voldoende mate. Daar komt bij dat zij consequent hebben verklaard en ook over details. Naast de verklaringen van de kinderen zijn er verklaringen van de personen die in hetzelfde huis als de kinderen woonden en de maatschappelijk werker van de school van de kinderen.
4.2.
Beoordeling feiten
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of zij op basis van het procesdossier kan komen tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde.
In de zaak hebben de kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] apart van elkaar in een studioverhoor gedetailleerd en consistent verklaard over de door de verdachte gepleegde mishandelingen waarvan zij het slachtoffer waren. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit en betrouwbaarheid van die verklaringen. Tegenover deze belastende verklaringen staat de verklaring van verdachte, die van meet af aan en ook ter terechtzitting de beschuldigingen stellig heeft ontkend. Beoordeeld moet worden of de verklaringen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Naast de verklaringen van de kinderen bevat het dossier meerdere verklaringen van getuigen die direct of indirect van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] over de handelingen van de verdachte hebben gehoord. De verklaringen van deze getuigen vormen geen onafhankelijk steunbewijs voor de verklaringen. Wat deze getuigen over de handelingen kunnen verklaren, komt immers steeds uit dezelfde bewijsbron, namelijk de kinderen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben niet alleen verklaard over wat henzelf is overkomen, maar ook over wat er met andere kinderen is gebeurd. In zoverre kunnen de verklaringen van de kinderen als steunbewijs dienen, voor zover zij uit eigen waarneming verklaren (dus niet van horen zeggen). De tenlastegelegde handelingen kunnen dus alleen worden bewezen indien [minderjarige 1] , [minderjarige 2] of [minderjarige 3] verklaart de handelingen zelf te hebben ervaren en die verklaring wordt ondersteund door wat één van de andere kinderen zelf heeft gezien of gehoord.
Feit 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat hiervan wat de feiten 1 en 2 betreft geen sprake is. Hoewel de kinderen gedetailleerd verklaren over de handelingen die zij zelf hebben ervaren, is er wat deze feiten betreft geen directe eigen waarneming geweest van één van de andere kinderen. Bovendien komen de verklaringen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] omtrent de gebeurtenissen die in de kamer zouden hebben plaatsgevonden, op diverse onderdelen niet met elkaar overeen en lijken zij verschillende op zichzelf staande gebeurtenissen te beschrijven.
Aldus levert geen van de getuigenverklaringen het vereiste steunbewijs op voor de aan de verdachte gemaakte verwijten. Ook de verklaringen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in onderlinge samenhang bezien leveren geen overtuigend steunbewijs op. Bij die stand van zaken is er onvoldoende wettig bewijs en komt niet buiten redelijke twijfel vast te staan dat de verdachte de aan hem onder 1 en 2 verweten gedragingen heeft verricht.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde oordeelt de rechtbank als volgt. Zowel [minderjarige 3] als [minderjarige 2] verklaart over het moment dat de verdachte op [minderjarige 3] ging zitten, waarna [minderjarige 3] weinig lucht kreeg. [minderjarige 2] zag dit gebeuren. [minderjarige 3] kreeg geen lucht en was aan het hijgen, zo blijkt uit haar verklaring. De verklaring van [minderjarige 2] kan derhalve als steunbewijs dienen voor de verklaring van [minderjarige 3] . De rechtbank vindt de beide verklaringen voldoende betrouwbaar en merkt daarbij op dat zij duidelijk zien op hetzelfde moment. Er kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte deze, onder feit 3 tenlastegelegde, handeling heeft verricht. Wat de overige in feit 3 genoemde handelingen betreft zal de verdachte worden vrijgesproken nu – gelet op voorgaande overwegingen – daar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor aanwezig is. De verdachte zal worden vrijgesproken van het in vereniging begaan van dit feit, nu van een aandeel van medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot deze handeling niet is gebleken.
Feit 4Voor een veroordeling op grond van artikel 248d Sr (oud) dient te worden bewezen dat de verdachte opzettelijk met ontuchtig oogmerk een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen. Er is sprake van seksueel corrumperen als een minderjarige ertoe wordt bewogen om daadwerkelijk uitgevoerde seksuele handelingen te aanschouwen of bij te wonen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat de twee kinderen werden bewogen om getuige te zijn van seksuele handelingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kinderen op enigerlei wijze verplicht waren de uitgevoerde seksuele handelingen te aanschouwen of bij te wonen. De verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde schennis van de eerbaarheid oordeelt de rechtbank als volgt. Opzet is vereist op het schenden van de eerbaarheid. Daarbij wordt betekenis toegekend aan de context van bepaalde gedragingen. Voorwaardelijk opzet is hierbij toereikend en kan in dit geval ook worden aangenomen. Uit de verklaringen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komt naar voren dat de verdachte meermalen seks heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] in aanwezigheid van de minderjarige kinderen. Door het seksueel gedrag van de verdachte en zijn medeverdachte in de kamer waar zij met de twee kinderen verbleven, is de eerbaarheid wat deze beide kinderen betreft geschonden. Het subsidiair tenlastegelegde kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 10 november 2020 te Rotterdam, een kind dat hij verzorgde of opvoedde,
te weten [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2012, heeft mishandeld door
op hem te gaan zitten, waardoor hij onvoldoende lucht kreeg;
4.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 10 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, zich (meermalen) opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats heeft bevonden, te weten in een woning aan [adres 2] in Rotterdam, immers heeft hij, verdachte, seks gehad met [medeverdachte] , terwijl daarbij de minderjarige kinderen van die [medeverdachte] , [minderjarige 3] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2012 en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2011, huns ondanks tegenwoordig waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

3.

mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt;

4.subsidiair

schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een minderjarig kind dat hij verzorgde, door op hem te gaan zitten, waardoor dat kind onvoldoende lucht kreeg. Het slachtoffer is door het handelen van de verdachte, in zijn eigen woning en binnen de gezinssituatie, zijn gevoel van veiligheid ontnomen. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van jonge kinderen.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door in zijn kamer seks te hebben met medeverdachte [medeverdachte] in het bijzijn van twee minderjarige kinderen die hij verzorgde. Het gedrag van de verdachte moet als onfatsoenlijk worden aangemerkt en is in strijd met de algemene moraal. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor deze kwetsbare slachtoffers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 november 2023. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte sinds de breuk met zijn ex-vriendin (de medeverdachte [medeverdachte] ) inwoont bij zijn ouders. De verdachte heeft geen eigen inkomen, geen schulden en heeft geen opleiding afgerond. Er is een goede band met zijn ouders, zus en verdere familie. De verdachte is in aanloop naar een beginnend contact met zijn in januari 2020 in een pleeggezin geplaatste zoon. Omdat de kans op een herhaling van gedrag zoals ten laste gelegd als laag wordt ingeschat, wordt er geen reden gezien tot het inzetten van verdere interventies en derhalve een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het gaat om oude feiten en de redelijke termijn is flink overschreden (zie hierna). Daarbij is rekening gehouden met de betrekkelijk jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Het lijkt er ook op dat hij indertijd sterk werd beïnvloed door zijn veel oudere medeverdachte. Ook is meegewogen dat uit het reclasseringsrapport en uit hetgeen op zitting naar voren is gekomen, blijkt dat de verdachte inmiddels zijn leven op orde heeft en op zoek is naar een baan.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 13 december 2021, met de inverzekeringstelling van de verdachte. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna drie en een half jaar verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Mede om die reden zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [vertegenwoordiger] namens [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding aan immateriële schade.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partij [minderjarige 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden met betrekking tot een feit waarbij [minderjarige 1] slachtoffer zou zijn.
De benadeelde partijen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zullen in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er geen bedragen op de vordering zijn ingevuld en de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 239 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 14 (veertien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partijen [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en Z. Benguedda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 18 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 10 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een kind(eren) dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin,
te weten [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 4] 2010, heeft
mishandeld door
- ( veelvuldig, althans meermalen) die [minderjarige 1] met een hand in/op/tegen het gezicht en/of (andere delen van) het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- die [minderjarige 1] met een slipper, althans een voorwerp, te slaan en/of
- een controller, althans een voorwerp, tegen een been en/of arm, althans het lichaam, van die [minderjarige 1] te gooien;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 10 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een kind(eren) dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin,
te weten [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2011, heeft mishandeld door die [minderjarige 2]
- ( veelvuldig, althans meermalen) met een hand in/op/tegen het gezicht en/of (andere delen van) het lichaam te slaan en/of stompen en/of
- te bekogelen met voorwerpen, althans voorwerpen tegen/op haar te gooien, en/of
- te schoppen en/of trappen en/of
- te krabben en/of
- over de grond te slepen en/of
- te dwingen om urenlang, althans gedurende langere tijd, in een hoek te staan en/of
- onvoldoende eten en drinken te geven;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 10 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een kind(eren) dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin,
te weten [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2012, heeft mishandeld door
die [minderjarige 3]
- ( veelvuldig, althans meermalen) met een hand en/of voorwerpen in/op/tegen het gezicht en/of (andere delen van) het lichaam te slaan en/of stompen en/of
- te bekogelen met voorwerpen, althans voorwerpen tegen/op hem te gooien, en/of
- te schoppen en/of trappen en/of
- te krabben en/of
- tegen een muur en/of op de grond te gooien en/of
- bij zijn keel te pakken en/of op hem te gaan zitten, waardoor hij geen/onvoldoende lucht kreeg en/of
- te dwingen om urenlang, althans gedurende langere tijd, in een hoek te staan en/of
- onvoldoende eten en drinken te geven;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 10 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, één of meer personen, te [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 en/of [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2011, die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele
handelingen, door in het bijzijn van die [minderjarige 3] en/of [minderjarige 2] seks te hebben met [medeverdachte] , terwijl die [minderjarige 3] en/of [minderjarige 2] zich met verdachte en/of zijn medeverdachte in
een afgesloten ruimte bevond(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 10 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich (meermalen) opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats heeft bevonden, te weten in een woning aan [adres 2] in Rotterdam, immers heeft hij, verdachte, seks gehad met [medeverdachte] , terwijl daarbij de minderjarige kinderen van die [medeverdachte] , [minderjarige 3] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2012 en/of [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2011, huns ondanks tegenwoordig waren.