ECLI:NL:RBROT:2025:2928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
ROT 24/5272
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Ziektewetuitkering op basis van een no-riskpolis met rechtsgevolgen in stand

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2025, in de zaak ROT 24/5272, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van een Ziektewetuitkering op basis van een no-riskpolis beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Wintjes, had een aanvraag ingediend voor een no-riskpolis voor werknemer [persoon B], die eerder in dienst was bij eiser. De aanvraag was door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) afgewezen op 16 november 2023, en het bezwaar daartegen werd op 11 april 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, maar erkent dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. De rechtbank legt uit dat de werknemer [persoon B] niet in het doelgroepregister was opgenomen, wat verweerder als reden voor de afwijzing had aangevoerd. Tijdens de zitting werd echter duidelijk dat registratie in het doelgroepregister niet noodzakelijk is voor aanspraak op de no-riskpolis. De rechtbank stelt vast dat de werknemer met ingang van 1 april 2001 in dienst trad en dat zijn aanstelling in 2007 werd omgezet naar een reguliere aanstelling. De rechtbank oordeelt dat de wijziging van de Ziektewet in 2016 de doelgroep van de no-riskpolis heeft verbreed, maar dat deze wijziging niet met terugwerkende kracht geldt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, en bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. Wintjes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de afwijzing van een Ziektewetuitkering op basis van een no-riskpolis voor werknemer [persoon B] .
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen en [persoon C] eveneens namens verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een Ziektewetuitkering op basis van een no-riskpolis. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat de heer [persoon B] met ingang van 1 april 2001 bij eiser in dienst getreden met een aanstelling in het kader van de I/D regeling. Deze aanstelling is met ingang van 1 juni 2007 omgezet naar een reguliere vaste aanstelling. Werknemer heeft zich ziek gemeld van 7 november 2022 tot 23 november 2022 en vanaf 5 december 2022. Met het besluit van 16 november 2023 heeft verweerder de aanvraag om een no-riskpolis voor laatstgenoemde ziekmelding afgewezen.
5. De rechtsvraag die in deze zaak voorligt is kort samengevat de volgende. Werknemer [persoon B] ontving langdurig een bijstandsuitkering en had een grote afstand tot de arbeidsmarkt, toen hij in 2001 van eiser een aanstelling kreeg in het kader van speciale regeling voor deze doelgroep (I/D-baan of Melkertbaan). Met ingang van 1 januari 2015 geldt ook voor dit soort banen een zogenaamde no-riskpolis. Dit betekent dat het UWV de kosten draagt als een werknemer met een dergelijke aanstelling door ziekte uitvalt. Het doel van deze regeling is om de drempel te verlagen voor werkgevers om mensen met een ziekteverleden of afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen. De vraag in deze zaak is of eiser voor werknemer [persoon B] , gelet op het arbeidsverleden, het dienstverband en de later gewijzigde regels, aanspraak kan maken op een no-riskpolis. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de werknemer niet in het doelgroepregister is opgenomen (geweest) en de werknemer op die grond geen aanspraak kan maken op een no-riskpolis. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit de aanvraag afgewezen, omdat de werknemer niet onder de doelgroep valt nu hij al in 2002 een regulier dienstverband heeft gekregen. Verweerder hanteert hierbij als peildatum 1 januari 2013.
6. Eiser heeft betwist dat het geregistreerd staan of hebben gestaan in het doelgroepregister een vereiste is om aanspraak te kunnen maken op de noriskpolis. Tijdens de zitting in de zaak ROT 24/4704 heeft verweerder een e-mail van het eigen kenniscentrum overgelegd waarin het standpunt wordt ingenomen dat voor de vraag of een betrokkene als arbeidsbeperkte op de grondslag “werkzaam in WIW/ID-baan” kan worden aangemerkt niet de registratie in het landelijk doelgroepregister bepalend is, maar of voldaan wordt aan de materiële voorwaarden van artikel 3.30 van de Regeling SUWI. Deze mail is in dit dossier gevoegd. Verweerder heeft ter zitting erkend dat ‘registratie in het doelgroepregister’ niet ten grondslag had mogen worden gelegd aan het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
7. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de in het bestreden besluit genoemde peildatum van 1 januari 2013 eveneens onjuist is. Het genoemde artikel 38b, eerste lid, onder f, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) kon daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit.
8.1.
In artikel 29b, tweede lid, onder d van de Ziektewet is bepaald dat de werknemer die onmiddellijk voorafgaande aan zijn dienstbetrekking met een werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, een dienstbetrekking had als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening of een dienstbetrekking had, die is aangewezen op grond van artikel 38f, vijfde lid, van de Wfsv of een nog geldende indicatiebeschikking had op grond van artikel 11 van de Wet sociale werkvoorziening, zoals dat artikel luidde op 31 december 2014, vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht heeft op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking.
8.2.
In artikel 38f, vijfde lid, van de Wfsv is bepaald dat werknemers in bepaalde soorten dienstbetrekkingen bij regeling van Onze Minister voor de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 122n, eerste en tweede lid, worden gelijkgesteld met arbeidsbeperkten.
8.3.
De hiervoor genoemde regeling is de Regeling Wfsv. In artikel 3.30 van die regeling is bepaald dat de werknemer die werkzaam is in een dienstbetrekking of op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 78d, eerste lid, van de Participatiewet mede wordt beschouwd als een arbeidsbeperkte.
8.4.
In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.26 van de Regeling Wfsv (het oude artikel 3.30) is het volgende opgenomen:
“Een werknemer die werkzaam is in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), of op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet, of die werkzaam is in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen wordt als een arbeidsbeperkte beschouwd. De WIW en het ID-besluit zijn per 1 januari 2004 vervallen maar voor de werknemers die met toepassing van deze regelingen destijds zijn gaan werken zijn deze regelingen nog steeds van toepassing. Dit is geregeld in artikel 78d van de Participatiewet. Hierbij is bepaald dat deze dienstbetrekkingen gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betekent dat het hierbij gaat om dienstbetrekkingen die door de gemeenten worden gesubsidieerd. Dergelijke banen worden in de praktijk aangeduid als WIW-banen en IDbanen. De bepaling brengt met zich mee dat deze arbeidsbeperkten worden meegeteld bij de monitoring van het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten en voor de bepaling of er sprake is van een quotumtekort bij een werkgever in het kader van de quotum heffing. Wanneer de subsidieverstrekking door de gemeente wordt beëindigd, worden deze werknemers niet meer beschouwd als arbeidsbeperkten werkzaam als WIW’er of in een ID baan. In dat geval is er geen voorziening meer als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, zodat artikel 78d van de Participatiewet niet meer van toepassing is.” [1]
9.1.
Niet in geschil is dat de dienstbetrekking die de werknemer in 2001 met eiser is aangegaan, valt onder gelijkschakeling met de arbeidsbeperkte als hiervoor onder 8.2. en 8.3 aangeduid. Zoals onder overweging 4. is vastgesteld gaat de rechtbank, anders dan verweerder, uit van de omzetting naar een reguliere aanstelling in 2007. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat indien van 2007 wordt uitgegaan, moet worden gekeken wanneer de wijziging van de Ziektewet (artikel 29b) is ingegaan en dat werknemer ten tijde van de wetswijziging al niet meer werkzaam was in een ID-baan. Verweerder heeft in reactie daarop gesteld dat het feit dat een wet later in werking treedt, niet betekent dat iemand daar niet onder kan vallen.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat de doelgroep van de no-riskpolis met ingang van 1 januari 2016 met een wijziging van artikel 29b van de Ziektewet is verbreed. In de memorie van toelichting bij de wijziging van onder meer de Ziektewet [2] is daarover het volgende opgenomen: “In artikel 29b van de Ziektewet wordt de doelgroep van de noriskpolis bij het UWV verbreed met mensen waarvan het UWV heeft vastgesteld dat ze het wettelijk minimumloon niet kunnen verdienen en die op grond van de Participatiewet bij de arbeidsinschakeling worden ondersteund door het college van burgemeester en wethouders, exclusief de doelgroep beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet. […] Ook personen die voorafgaand werkzaam waren in een dienstbetrekking, aangewezen op grond van artikel 38f, vijfde lid, van de Wfsv, worden toegevoegd aan de doelgroep van de noriskpolis.” Deze wetswijziging heeft plaatsgevonden met de Wet van 23 december 2015 tot wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten [3] en is in werking getreden met ingang van 1 januari 2016. [4]
9.3.
Werknemer [persoon B] was ten tijde van de verbreding van de doelgroep van de noriskpolis al lang niet meer werkzaam was in een ID-baan, nu zijn aanstelling reeds in 2007 is omgezet naar een reguliere aanstelling. Uit het voorgaande volgt dat de verbreding van de doelgroep naar werknemers die als gelijkgesteld aan de arbeidsbeperkte kunnen worden gezien geldt vanaf 1 januari 2016. Uit niets blijkt dat, zoals eiser kennelijk wenst, de wetgever het doel heeft gehad uitbreiding van de doelgroep met terugwerkende kracht te laten plaatsvinden. Verweerder heeft daarom de aanvraag om een ZW-uitkering op basis van een no-riskpolis per 5 december 2022 terecht afgewezen.
9.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [5] onder het begrip dienstbetrekking in artikel 29b van de ZW dient te worden verstaan een nieuw dienstverband bij een nieuwe werkgever, aangevangen nadat betrokkene arbeidsongeschikt is geworden, en dat daarvan niet kan worden gesproken als een nieuwe functie wordt vervuld bij dezelfde werkgever. De Centrale Raad acht hierbij van belang dat de regeling van de no-riskpolis bedoeld is om de kansen van arbeidsongeschikten om terug te keren in het arbeidsproces te verbeteren en om in dat kader de bereidheid te bevorderen van werkgevers om arbeidsongeschikten in dienst te nemen. De rechtbank acht deze jurisprudentie ook van toepassing op met de arbeidsbeperkte gelijkgestelde werknemer, zoals daarvan sprake is in deze zaak. Eiser heeft werknemer [persoon B] na zes jaar in een ID-baan, voor hetzelfde werk in een reguliere functie aangenomen. De werknemer voldeed aan de eisen voor de functie en eiser kon op basis van het voorafgaande jarenlange functioneren van de werknemer een goede inschatting maken om de werknemer de reguliere aanstelling te bieden. Dat maakt dat geen sprake is van een nieuw dienstverband als bedoeld in artikel 29b, tweede lid, van de Ziektewet. Ook om die reden zou voor werknemer [persoon B] geen no-riskpolis kunnen gelden.
10. Gelet op hetgeen onder de overwegingen 6. en 7. is overwogen, is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Dit gebrek is hersteld met de aanvullende motivering die ter zitting is gegeven. Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Voor een vergoeding van de gemaakte proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatscourant 2015, nr. 31250
2.Kamerstukken 2014/2015 34194, nr. 3, pagina 14
3.Zie Staatsblad 2015, 547.
4.Zie Staatsblad 2015, 548.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH4910.