In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, Sloopwerken van Schie B.V. [verzoekster] was sinds 1 november 2010 in dienst als administratief werknemer, maar is op 21 oktober 2024 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat [verzoekster] tijdens werktijd nevenwerkzaamheden verrichtte voor het bedrijf van haar partner en zichzelf teveel vakantiedagen toekende. [verzoekster] verzocht om vernietiging van het ontslag en doorbetaling van haar salaris, en in het geval het ontslag in stand bleef, om een transitievergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet geldig was. Er was sprake van een dringende reden, omdat [verzoekster] tijdens werktijd werkzaamheden voor een ander bedrijf verrichtte, wat een grove schending van haar verplichtingen als werknemer betekende. De rechter concludeerde dat [verzoekster] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat haar leidinggevende op de hoogte was van deze nevenwerkzaamheden. Daarnaast was [verzoekster] inconsistent in haar verklaringen over het aantal vakantiedagen dat zij had opgenomen. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoekster] af en oordeelde dat Sloopwerken recht had op terugbetaling van teveel betaald salaris en correctie van opgenomen verlofuren. De proceskosten werden ook aan [verzoekster] opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg en ernstig verwijtbaar handelde.
De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.