De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiseres heeft eerder beroepen ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gericht tegen de beschikking van 29 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA, zie de uitspraak ROT 23/7153 van 18 december 2023 en de uitspraak ROT 24/6546 van
5 september 2024.
Naar het oordeel van de rechtbank hangen beschikkingen over dezelfde aanvrager die zijn gegeven op grond van dezelfde bepaling van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) zodanig inhoudelijk samen, dat verweerder slechts één dwangsom verbeurt als hij niet tijdig beslist op de bezwaren tegen die beschikkingen. Bij die beschikkingen is immers sprake van dezelfde herstelregeling, hetzelfde toetsingskader en (grotendeels) hetzelfde feitencomplex.
De beschikkingen met de kenmerken DCHA en DCHO betreffen de compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Uit het voorgaande volgt, en dat veronderstelt de rechtbank ook bekend bij partijen, dat bij beroepen over die beschikkingen aan verweerder slechts eenmaal een dwangsom moet worden opgelegd, omdat de beschikkingen in die zaken zijn gegeven op grond van dezelfde bepaling van de Wht. Afzonderlijk beroep instellen leidt niet tot dubbele dwangsommen en heeft dus geen zin.
Verweerder had dat duidelijker in zijn verweerschrift naar voren kunnen brengen.
Eiseres heeft op 6 december 2024 beroep ingesteld.
In de (samenhangende) uitspraak van 5 september 2024 heeft verweerder opdracht gekregen binnen twintig weken na 5 september 2024 een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres onder verbeurte van een dwangsom voor de duur van 300 dagen.
De rechtbank stelt vast dat het maximum van de in de uitspraak van 5 september 2024 opgelegde rechterlijke dwangsom nog niet is bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat te vroeg beroep is ingesteld.
De rechtbank acht het aangewezen dat verweerder de bezwaren van eiseres in samenhang bezien afdoet.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing