ECLI:NL:RBROT:2025:2726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1405
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) en afwijzing verzoek eerdere ingangsdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) van een verzoekster die zich in een problematische schuldensituatie bevindt. De verzoekster heeft een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de WSNP, wat door de rechtbank is toegewezen. Echter, het verzoek om de ingangsdatum van de WSNP eerder vast te stellen dan de datum van het vonnis, is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting die vereist is voor een eerdere ingangsdatum. Tijdens de zitting op 3 februari 2025 zijn verschillende betrokkenen verschenen, waaronder de verzoekster zelf, haar echtgenoot, een kennis en een schuldhulpverlener. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de afgelopen drie jaar en de verplichtingen die de verzoekster tijdens de WSNP moet nakomen, zoals de informatieverplichting en de afdrachtverplichting. De rechtbank heeft ook een rechter-commissaris benoemd en een bewindvoerder aangesteld om toezicht te houden op de naleving van de verplichtingen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
insolventienummer: [nummer]
vonnis van:
19 februari 2025
op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [adres] ,
[postcode] [plaats] .
Waar deze zaak over gaat
[verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [verzoekster] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen.
Daarnaast verzoekt [verzoekster] om de ingangsdatum van de WSNP vast te stellen op
28 april 2024. Dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 3 februari 2025. Op de zitting zijn verschenen:
- mevrouw [verzoekster] ,
- de heer [persoon A] , echtgenoot van mevrouw [verzoekster] ;
- de heer [persoon B] , kennis van mevrouw [verzoekster] , vertaler;
- mevrouw [persoon C] , schuldhulpverlener van de gemeente Rotterdam.

2.De beoordeling van het verzoek

De toelating

2.1.
[verzoekster] kan worden toegelaten tot de WSNP als zij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en zij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat [verzoekster] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
2.2.
[verzoekster] voldoet aan alle eisen en wordt toegelaten tot de WSNP.
2.3.
De verplichtingen waaraan [verzoekster] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.
2.4.
Als [verzoekster] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op [verzoekster] kunnen verhalen.
2.5.
De eerste 13 maanden van het traject geldt in beginsel een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan [verzoekster] .
2.6.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verzoekster] in Nederland ligt.
De ingangsdatum
2.7.
Het WSNP-traject duurt in principe 18 maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.
2.8.
[verzoekster] verzoekt de termijn tien maanden eerder te laten ingaan.
2.9.
Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag (het vtlb), moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Het vtlb wordt berekend met de vtlb-calculator die via het internet beschikbaar is. Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet dus maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.
2.10.
De rechtbank stelt vast dat door [verzoekster] tezamen met haar echtgenoot in het voorafgaande schuldhulpverleningstraject vanaf april 2024 een bedrag van € 92,-- is gespaard waarmee is voldaan aan de in dat traject geldende afdrachtplicht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat gedurende het voorafgaande traject ook sprake is geweest van beslag op het inkomen van [verzoekster] en haar echtgenoot.
2.11.
[verzoekster] heeft zich niet gehouden aan de inspanningsverplichting in het minnelijke traject. Deze inspanningsplicht moet vergelijkbaar zijn aan die in het wettelijk traject. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij medische klachten heeft waardoor zij niet kan werken. Zij heeft haar standpunt niet onderbouwd met stukken. [verzoekster] ontvangt een PW-uitkering. Zij heeft geen ontheffing van de arbeidsverplichting. [verzoekster] heeft niet aantoonbaar gesolliciteerd naar een betaalde dienstbetrekking. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat zij de inspanningsverplichting niet controleert, maar dat dit wordt overgelaten aan de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente. Stukken waaruit blijkt dat [verzoekster] vanaf de verzochte ingangsdatum minimaal vier keer per maand (aanvullend) heeft gesolliciteerd, hoewel opgevraagd voorafgaand aan de zitting, ontbreken.
2.12.
De rechtbank komt dus tot de conclusie dat er geen eerdere ingangsdatum zal worden bepaald.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] -1970 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] .
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder E.A. de Snoo,
gevestigd te postbus 136,
2990 AC Barendrecht;
- stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 19 februari 2025 en de einddatum op 19 augustus 2026 en wijst het verzoek eerdere ingangsdatum af;
- draagt de bewindvoerder op de post van [verzoekster] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1
/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,
- voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. M. Aukema, rechter, in samenwerking met C. van der Velde, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025. [1]