ECLI:NL:RBROT:2025:2722

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw handelen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door [verzoekster]. Het verzoekschrift werd op 17 oktober 2024 ingediend, en de zitting vond plaats op 3 februari 2025. De verzoekster ontving een Participatiewet-uitkering en had een schuldenlast van € 39.620,32. Tijdens de procedure kwam naar voren dat zij ook een WW-uitkering had ontvangen, welke zij niet had gemeld aan de gemeente of haar beschermingsbewindvoerder, mevrouw M. van den Heerik. De gemeente ontdekte deze additionele inkomsten pas tijdens een hercontrole in november 2024. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet te goeder trouw had gehandeld, omdat zij bewust had verzwegen dat zij naast de Participatiewet-uitkering ook een WW-uitkering ontving. Dit leidde tot de conclusie dat de terugvordering van de gemeente van € 4.990,97 niet te goeder trouw was ontstaan, wat de toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg stond. De rechtbank wees het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, met de opmerking dat er mogelijk andere feiten of omstandigheden zijn die ook tot afwijzing zouden kunnen leiden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 19 februari 2025
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

[verzoekster] heeft op 17 oktober 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. [verzoekster] en haar beschermingsbewindvoerder, mevrouw M. van den Heerik, zijn gehoord ter terechtzitting van 3 februari 2025.

2.De feiten

[verzoekster] ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 39.620,32.
De beschermingsbewindvoerder heeft de rechtbank bij brief van 3 januari 2025 laten weten dat uit de jaarlijkse hercontrole door de uitkerende instantie naar voren is gekomen dat [verzoekster] naast een Participatiewet-uitkering ook een WW-uitkering heeft ontvangen. De beschermingsbewindvoerder was hiervan niet op de hoogte. [verzoekster] heeft de WW-uitkering laten overmaken op de bankrekening van haar overleden vader. Toen ten aanzien van [verzoekster] beschermingsbewind is uitgesproken, was zij als zelfstandige werkzaam in de zorgbranche. [verzoekster] moest van de gemeente eerst onderzoeken of zij recht had op een WW-uitkering, alvorens een PW-uitkering werd verstrekt. De aanvraag voor een WW-uitkering werd door het UWV afgewezen, waarna de gemeente alsnog een PW-uitkering heeft verstrekt. Het UWV heeft haar besluit herzien en vervolgens alsnog een WW-uitkering aan [verzoekster] verstrekt. [verzoekster] heeft noch de gemeente, noch de beschermingsbewindvoerder, noch de schuldhulp-verlenende instantie hiervan op de hoogte gesteld. [verzoekster] heeft de ontvangen gelden volledig besteed. De gemeente vordert de ontvangen uitkering over het jaar 2024 voor een bedrag van € 4.990,97 terug en merkt deze vordering aan als een fraudevordering. Daarnaast zal aan [verzoekster] door de gemeente een boete worden opgelegd. De hoogte van deze boete is nog niet bekend. [verzoekster] heeft ter zitting meegedeeld dat zij een domme fout heeft gemaakt. Zij erkent dat zij had moeten meedelen dat er sprake was van additionele inkomsten naast haar Participatiewet-uitkering.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het laten ontstaan van de schulden.
[verzoekster] heeft bewust achtergehouden dat zij over het hele kalenderjaar 2024 een WW-uitkering ontving naast haar Participatiewet-uitkering. Zij heeft de ontvangen WW-uitkering laten storten op de bankrekening van haar overleden vader. Eerst bij hercontrole door de gemeente in november 2024 is gebleken dat er sprake was van additionele inkomsten naast de Participatiewet-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van [verzoekster] om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie, in dit geval de gemeente, juist en volledig is geïnformeerd. [verzoekster] heeft dit niet gedaan. Dit valt [verzoekster] te verwijten. Voorts valt het [verzoekster] te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. De terugvordering van de uitkerende instantie voor een bedrag van € 4.990,97 is niet te goeder trouw ontstaan en staat toelating in de weg.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025. [1]