Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaken tussen
[eiser], uit [plaats] , eiser,
[eiseres], handelend onder de naam [handelsnaam] , uit [plaats] , eiseres,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig eigenaar van een eenmanszaak, en eiseres, zijn dochter die de onderneming heeft voortgezet. Eiser had een Ziektewet (ZW) uitkering aangevraagd, maar het UWV heeft deze per 25 maart 2020 ingetrokken, omdat er geen sprake zou zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en eiseres. Eiser heeft ook een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die door het UWV is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat er geen gezagsverhouding bestond, wat essentieel is voor de erkenning van een dienstbetrekking. De rechtbank oordeelde dat het UWV de intrekking van de ZW-uitkering en de afwijzing van de WIA-aanvraag op goede gronden heeft gedaan, en dat de beroepen van eiser ongegrond zijn verklaard. Eiseres werd niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat zij geen direct eigen belang had bij de afwijzing van de WIA-aanvraag. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.