ECLI:NL:RBROT:2025:2704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/1791 - 23/2593 - 23/3005 en 23/2335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Ziektewetuitkering en afwijzing WIA-aanvraag wegens gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig eigenaar van een eenmanszaak, en eiseres, zijn dochter die de onderneming heeft voortgezet. Eiser had een Ziektewet (ZW) uitkering aangevraagd, maar het UWV heeft deze per 25 maart 2020 ingetrokken, omdat er geen sprake zou zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en eiseres. Eiser heeft ook een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die door het UWV is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat er geen gezagsverhouding bestond, wat essentieel is voor de erkenning van een dienstbetrekking. De rechtbank oordeelde dat het UWV de intrekking van de ZW-uitkering en de afwijzing van de WIA-aanvraag op goede gronden heeft gedaan, en dat de beroepen van eiser ongegrond zijn verklaard. Eiseres werd niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat zij geen direct eigen belang had bij de afwijzing van de WIA-aanvraag. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/1791, ROT 23/2593, ROT 23/3005 en ROT 23/2335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaken tussen

1.
[eiser], uit [plaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal); en
2.
[eiseres], handelend onder de naam [handelsnaam] , uit [plaats] , eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV),
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Procesverloop

ROT 23/1791
Met het besluit van 31 augustus 2022 heeft het UWV eisers recht op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 25 maart 2020 ingetrokken.
Met het besluit van 1 september 2022 heeft het UWV eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 21 maart 2022 afgewezen.
Met het besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit 1) heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
ROT 23/2593
Met het besluit van 2 september 2022 heeft het UWV de aan eiser over de periode van 23 maart 2020 tot en met 20 maart 2022 betaalde ZW-uitkering van € 58.890,07 bruto teruggevorderd.
Met het besluit van 6 september 2022 heeft het UWV van eiser het bedrag van € 56.855,21 ingevorderd.
Met het besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit 2) heeft het UWV eisers bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
ROT 23/3005
Met het besluit van 2 september 2022 heeft het UWV het aan eiser betaalde voorschot van € 8.126,55 bruto op grond van de Wet WIA over de periode van 21 maart 2022 tot en met 31 juli 2022 teruggevorderd.
Met het besluit van 6 september 2022 heeft het UWV van eiser het bedrag van € 6.162,25 ingevorderd.
Met het besluit van 21 april 2023 (het bestreden besluit 3) heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
ROT 23/2335
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het aan eiser gerichte besluit van 1 september 2022, waarbij het UWV diens aanvraag om een WIA-uitkering per 21 maart 2022 heeft afgewezen. Bij brief van 3 maart 2023 heeft het UWV eiseres het aan eiser gerichte bestreden besluit 1 toegezonden.
De beroepen
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 beroep ingesteld.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bij de brief van 3 maart 2023 aan haar toegezonden bestreden besluit 1.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 2 december 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, B. Yilmaz als tolk en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van de besluiten

1. Eiser was eigenaar van de eenmanszaak [handelsnaam] , die eiseres, zijn dochter, per 12 oktober 2019 heeft voorgezet onder dezelfde naam. Eiser is daarna bij eiseres in dienst getreden en vanuit dit dienstverband bij het UWV ziek gemeld. Aan hem is per 23 maart 2020 een ZW-uitkering toegekend. Per einde wachttijd 23 maart 2022 heeft eiser gevraagd om een WIA-uitkering. Aan hem is per 15 maart 2022 een WIA-voorschot verstrekt.
Naar aanleiding van een interne melding van de afdeling Sociaal Medische Zaken van 4 maart 2022 heeft het UWV onderzoek gedaan naar de vraag of eiser als verzekerde op grond van artikel 3 van de ZW en artikel 8 van de Wet WIA kon worden aangemerkt. De resultaten zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 29 juli 2022 (het onderzoeksrapport), dat strekt tot de conclusie dat de vastgestelde feiten leiden tot het oordeel dat wegens het ontbreken van een gezagsverhouding geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en eiseres, zodat eiser niet als werknemer in de zin van de ZW of Wet WIA is aan te merken.
Het UWV heeft die conclusie overgenomen en het onderzoeksrapport aan de hier bestreden besluiten ten grondslag gelegd.

Standpunt eiser

2. Eiser voert aan dat de bewijslast voor het beweerdelijk ontbreken van een gezagsverhouding bij het UWV ligt, nu de intrekking en terugvordering voor hem belastend zijn, en dat het UWV niet aan die bewijslast heeft voldaan. Hij betwist de feiten zoals gesteld in het onderzoeksrapport niet, maar is van mening dat het UWV hieraan een onjuiste conclusie heeft verbonden. Hij en eiseres hebben uitvoerig toegelicht wat de achtergrond van die feiten was en hoe zij hun dienstverband hadden vormgegeven. Op grond van alle omstandigheden, zoals door hen verklaard bij hun toelichting, moet worden vastgesteld dat hij in dienst was bij eiseres en dat er wél sprake was van een gezagsverhouding. Volgens vaste jurisprudentie staat een ouder-kind daaraan op zichzelf niet in de weg. Daarmee komt de grondslag aan de bestreden besluiten te ontvallen, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Aan de orde is de vraag of het UWV eiser terecht niet verzekerd heeft geacht voor de ZW en de Wet WIA, omdat er met name vanwege afwezigheid van een gezagsverhouding tussen hem en eiseres geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
3.2.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is maatgevend of tussen eiser en eiseres sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, te weten een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon, moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stond, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven, waarbij niet één enkel element beslissend is, maar de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband moeten worden bezien. [1]
3.3
Bij besluiten als hier aan de orde wat betreft de intrekking en terugvordering gaat het om belastende besluiten waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen eiser en het uitzendbureau van eiseres. Indien op grond van de door het UWV gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser ten tijde van belang geen dienstbetrekking in de zin van de sociale verzekeringswetten heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat het onderzoeksrapport een deugdelijk basis vormt voor de vaststelling dat sprake was van een gefingeerd dienstverband, omdat uit de niet betwiste feiten genoegzaam het ontbreken van een gezagsverhouding volgt, zodat niet aan alle voorwaarden van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan.
3.4.1.
Uit het onderzoeksrapport blijkt immers het volgende. Eiser was eerst eigenaar van [handelsnaam] . Hij leende zichzelf in 2018 en 2019 uit als zzp’er aan [naam bedrijf] . ( [naam bedrijf] ) voor werkzaamheden als grondwerker/kraanmachinist. [handelsnaam] is op 17 december 2019 per 12 oktober 2019 op naam van eiseres gezet en eiser zou vanaf 1 november 2019 als uitzendkracht voor eiseres zijn gaan werken. Eiser is de enige werknemer geweest in de periode 2019 tot en met 2022. De werkzaamheden die eiser uitvoerde na de overdracht van de onderneming zijn niet veranderd. [naam bedrijf] heeft nooit contact gehad met eiseres en voor [naam bedrijf] is eiser altijd zelfstandige geweest en haar is nooit medegedeeld dat eiser per 1 november 2019 als uitzendkracht werkte voor [handelsnaam] . Het KvK-nummer op de facturen naar [naam bedrijf] is niet veranderd en de ondernemingsrekening staat nog altijd op naam van eiser. Alleen eiser en zijn ex-partner hebben formeel toegang tot deze rekening, niet eiseres.
Uit het gespreksverslag van 18 juli 2022, dat onderdeel uitmaakt van het onderzoeksrapport, volgt dat eiser zelf heeft verklaard dat na overname van [handelsnaam] er in principe niets veranderde en dat eiser zelf van mening was dat er geen sprake was van een gezagsverhouding, maar dat het meer om te helpen was.
3.4.2.
Hiermee heeft het UWV aannemelijk gemaakt dat er geen dienstbetrekking bestond tussen eiser en eiseres, maar dat het een gefingeerd dienstverband betrof. De uitgebreide weerspreking van/toelichting op het onderzoeksrapport door eiser ontbeert elke objectieve en verifieerbare onderbouwing en kan daarom niet afdoen aan de conclusie die het UWV aan het onderzoeksrapport verbindt. Dat, zoals eiser stelt, [naam bedrijf] niet over het dienstverband werd geïnformeerd omdat zij dan eiser niet meer zou inhuren, leidt ook veeleer tot de slotsom dat er geen dienstverband was, dan dat het er wel was, alleen niet kenbaar voor [naam bedrijf] . Artikel 6:690 van het BW omschrijft de uitzendovereenkomst immers als de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde. Deze bepaling staat er dus aan in de weg dat eiser als uitzendkracht werkzaam was bij [naam bedrijf] zonder dat [naam bedrijf] eiseres daartoe opdracht had verstrekt. Die opdracht heeft [naam bedrijf] niet kunnen verlenen, want ze wist, ook volgens eiser en eiseres zelf, niet van het bestaan van eiseres af. Kortom ook het verhaal van eiser volgend, heeft hij niet als uitzendkracht gewerkt bij [naam bedrijf] .
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV het aan eiser toegekende recht op een ZW-uitkering terecht heeft ingetrokken, nu hij die had aangevraagd als werknemer in de zin van de ZW, terwijl hij dat niet was. Tegen de terugvordering heeft eiser geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat die verder geen bespreking behoeft. Van een dringende reden die het UWV had moeten doen besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, is ook niet gebleken.
De WIA-uitkering en het reeds betaalde voorschot
5. Uit het voorgaande volgt dat het UWV ook op goede gronden de WIA-aanvraag van eiser heeft afgewezen en de uitbetaalde voorschotten van hem heeft teruggevorderd.

Over het beroep van eiseres

6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, als gepretendeerde (ex-)werkgever van eiser geen belang bij een eigenstandig beroep tegen de gehandhaafde afwijzing van de WIA-aanvraag van eiser. Zij komt immers alleen op voor eisers belang, en niet voor een direct eigen financieel belang bij de gehandhaafde afwijzing. Zij is dan ook geen belanghebbende bij bestreden besluit 1.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen van eiser moeten ongegrond worden verklaard en het beroep van eiseres niet-ontvankelijk. Zij krijgen daarom het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van [eiser] ongegrond; en
- verklaart het beroep van [eiseres] niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Hoge Raad van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887, en van