ECLI:NL:RBROT:2025:2671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692648 / JE RK 25-93
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 10 februari 2025, wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014, verlengd. De kinderrechter oordeelt dat deze verlenging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, die momenteel verblijft in een jeugdhulpinstelling. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om een veilige woonplek te bieden. De moeder is overbelast en de vader heeft geen eigen woning. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om stappen te zetten richting verbetering van hun situatie, zodat een terugplaatsing van de minderjarige in de toekomst mogelijk kan zijn. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft tevens een vervolgdatum vastgesteld voor de behandeling van het resterende deel van het verzoek, waarbij de GI en de belanghebbenden opnieuw zullen worden gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/692648 / JE RK 25-93
Datum uitspraak: 10 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1],
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 januari 2025;
  • de e-mail van de GI van 4 februari 2025;
  • de e-mail van de GI van 6 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- twee vertegenwoordiger van de GI, [naam 1] en [naam 2].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft op een open groep van [naam instelling].
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 augustus 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 30 augustus 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 december 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 28 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [minderjarige] gaat sinds vandaag naar school op het terrein van [naam instelling]. Hij begint met halve dagen. Op de groep wordt gezien dat [minderjarige] inmiddels is geland en dat het goed met hem gaat. Wel is duidelijk dat [minderjarige] erg verdrietig is over het feit dat hij als enige uit het gezin uit huis geplaatst is. Een verlenging van de plaatsing bij [naam instelling] is nog nodig omdat er nog veel onzekerheden zijn. Een terugplaatsing bij de moeder is op dit moment niet aan de orde. De moeder is overbelast. Daarnaast is het nog altijd onduidelijk wanneer de vader terug kan naar de voormalige echtelijke woning. De vader heeft op dit moment geen andere woning. De woning van de vader is de eerste stap, maar er moet ook wel zicht zijn op de vader en diens thuissituatie. Dat betekent dat er hulpverlening nodig is, zowel voor de ouders gezamenlijk als individuele (psychologische) hulp voor de vader. Tot op heden is het de jeugdbeschermers niet gelukt om een fysieke afspraak met de vader te maken en met hem in gesprek te gaan. De GI heeft een aanmelding gedaan bij GezinTotaal, een ambulant traject voor beide ouders. Daar zal ook solo parallel ouderschap aan bod komen. Deze hulp kan hopelijk in april/mei starten. Eerder is al geconcludeerd dat een plaatsing bij de oma niet passend is. Mocht de situatie bij de oma veranderd zijn, dan kan daarover opnieuw het gesprek gevoerd worden.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek. Zij ziet geen mogelijkheden voor een terugplaatsing van [minderjarige] op dit moment. Het is nog onduidelijk wanneer de vader terug kan in het huis waar de moeder nu verblijft. De ouders hebben een vaststellingsovereenkomst bereikt. Er moet nog een overdrachtsmoment bij de notaris plaatsvinden. Daarna heeft de moeder nog vier maanden de tijd om een andere woning te vinden. De moeder weet niet of en wanneer het overdrachtsmoment zal plaatsvinden. [minderjarige] is een vrolijk en opgewekt kind, maar zijn verdriet is ook merkbaar. Hij wil niet terug naar de groep. De moeder ziet [minderjarige] iedere woensdag.
De vader is het niet eens met het verzoek. De gehele situatie over de woning en de financiën is voor de vader erg frustrerend. [minderjarige] is erg ongelukkig op de groep. Hij had al lang thuis bij de vader kunnen zijn. De vader wacht al maanden tot hij terug in de woning kan, maar hij wordt constant aan het lijntje gehouden en de moeder zorgt ervoor dat dit telkens wordt uitgesteld. In de tussentijd moet de vader wel de woning van de moeder betalen. Dit voelt voor de vader oneerlijk en onrechtvaardig. De vader is bereid het gesprek aan te gaan met de GI, maar hij heeft geen vertrouwen in hen. Als [minderjarige] niet terug naar de vader mag, dan zou hij terecht kunnen bij de oma.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat [minderjarige] inmiddels al 8 maanden bij iHub, [naam instelling] verblijft. Aanleiding hiervoor is de aanhoudende strijd tussen de ouders in combinatie met zijn zelfbepalende gedrag. Geen van de ouders was in staat [minderjarige] een veilige woonplek te bieden die aansluit bij zijn ontwikkelbehoeften. In de beschikking van 30 augustus 2024 is reeds geoordeeld dat de groep geen passende plek voor [minderjarige] was, maar dat er op dat moment geen andere passendere plek voor hem beschikbaar was. Het is betreurenswaardig om te concluderen dat daar de afgelopen maanden weinig tot niets in is veranderd met dien verstande dat het met [minderjarige] wel beter gaat op de groep. De situatie bij de moeder, die thans nog in de echtelijke woning verblijft, is onvoldoende verbeterd voor een thuisplaatsing. De moeder is nog altijd overbelast. De vader beschikt nog steeds niet over een eigen woning. De ouders zijn eerder overeengekomen dat de vader terug zal keren naar de voormalige echtelijke woning, maar de daadwerkelijke overdracht vindt door de strijd tussen de ouders telkenmale niet plaats. Hierdoor blijft de huidige impasse in stand. [minderjarige] lijkt daar de dupe van te zijn. Het is dan ook van zeer groot belang dat er door de ouders stappen worden gezet, zodat onderzoek kan gaan plaatsvinden naar een mogelijke thuisplaatsing van [minderjarige].
5.3.
Naast een woning voor de vader is het tevens noodzakelijk dat er hulpverlening ingezet wordt, zowel voor de ouders gezamenlijk als individueel. De ouders hebben de scheiding en alle gebeurtenissen daaromheen nog niet verwerkt, waardoor zij over en weer verwijten naar elkaar blijven maken en hun emoties onvoldoende een plek kunnen geven. Gezamenlijke hulpverlening is noodzakelijk om hen te leren op een adequate wijze, in het belang van [minderjarige] (en de andere kinderen), te communiceren. De ouders zullen altijd gezamenlijk ouders van [minderjarige] blijven en zullen dus ook de komende jaren nog vele beslissingen gezamenlijk moeten nemen en gesprekken samen moeten voeren.
5.4.
Tot slot is het noodzakelijk dat beide ouders in goed contact staan met de GI. Daarvoor is nodig dat de GI zicht heeft op de woonsituatie van de ouders en hoe het met hen gaat. Het is dan ook van belang dat ook de vader zijn wantrouwen en emoties opzij weet te zetten om het gesprek met de GI aan te gaan. De vader dient daarbij het belang van [minderjarige] te laten prevaleren boven zijn eigen gevoelens jegens de GI. Ook voor de moeder geldt dat zij de nodige stappen dient te zetten betreffende de woning, in het belang van [minderjarige].
5.5.
Het is positief dat [minderjarige] inmiddels weer onderwijs volgt en dat er een aanmelding bij GezinTotaal is gedaan voor de ouders. Zoals hiervoor reeds benoemd, zijn er echter nog vele stappen die gezet dienen te worden, alvorens een thuisplaatsing bij een van de ouders mogelijk is. Gelet op het feit dat er op dit moment geen alternatieven voorhanden zijn, is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij het [naam instelling] noodzakelijk. Hoewel [minderjarige] hier zelf graag weg wil, is dit wel de plek waar hem op dit moment de meeste structuur en veiligheid kan worden geboden. De kinderrechter ziet aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan verzocht te verlengen en het overige aan te houden om vinger aan de pols te houden ten aanzien van de te zetten stappen en te maken afspraken. GezinTotaal is hopelijk tegen die tijd gestart. Het is van groot belang dat beide ouders en de GI de komende tijd alles op alles zetten om de situatie op korte termijn te verbeteren.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.7.
De GI wordt verzocht
uiterlijk twee wekenvóór de hierna vermelde datum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden) te overleggen over de dan actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 30 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot dusver uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan en bepaalt dat de GI en de belanghebbenden zullen worden gehoord ter zitting van
12 mei 2025 te 16:30 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
6.4.
de zaak zal op laatstgenoemde datum, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. S. Jordaan, kinderrechter;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en de belanghebbenden;
6.6.
gelast de oproeping van [minderjarige] voor een kindgesprek, met dien verstande dat [minderjarige] niet verplicht is naar dit gesprek toe te komen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025 door mr. S. Jordaan, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier, en op schrift gesteld op 18 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.