ECLI:NL:RBROT:2025:2667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692914 / JE RK 25-119
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 24 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 14 maart 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 14 september 2025. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [minderjarige] niet in staat is om haar verslaving te doorbreken en dat er nauwelijks contact is tussen de moeder en [minderjarige]. De oma, die de dagelijkse zorg voor [minderjarige] draagt, heeft aangegeven dat zij niet volledig in staat is om de opvoeding en zorg zelfstandig te dragen. De kinderrechter heeft de GI (Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond) verzocht om een rapportage over de huidige stand van zaken en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft ook overwogen dat er een onderzoek door de Raad naar een gezag beëindigende maatregel noodzakelijk is, gezien de langdurige ondertoezichtstelling en de situatie van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/692914 / JE RK 25-119
datum uitspraak: 24 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ;
[naam oma],
hierna te noemen: de oma, wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 20 januari 2025, binnen gekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 februari 2025. Daarbij was aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam 1] .
1.3.
De moeder en de oma zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft al sinds kort na haar geboorte bij de oma.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 14 maart 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 februari 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 14 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De GI krijgt al langere tijd geen contact met de moeder. De hulpverlener van de moeder krijgt ook geen contact meer met haar. [minderjarige] volgt voor 9 maanden een programma op de Kleine Plantage. Dit is een observatiegroep, het programma zal worden afgesloten met een advies dat besproken moet worden met de gezaghebbende ouder. Dat zal mogelijk niet lukken. Daarnaast dient [minderjarige] ingeschreven te worden voor cluster 4 onderwijs. De gedragswetenschapper heeft aangegeven dat het ook hiervoor niet lukt om in contact te komen met de moeder. [minderjarige] staat inmiddels wel al op een wachtlijst voor cluster 4 onderwijs.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
[minderjarige] verblijft al haar hele leven bij haar oma in verband met de verslavingsproblematiek van haar moeder. Het lukt de moeder niet om haar verslaving te doorbreken. In de afgelopen tijd gaat het niet goed met de moeder en er is nauwelijks contact geweest tussen de moeder en [minderjarige] . Het lukt de moeder ook niet om mee te werken aan een structurele omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] .
5.3.
De oma, die de dagelijkse zorg voor [minderjarige] draagt, heeft aangegeven dat zij vanwege haar leeftijd en fysieke beperkingen niet volledig in staat is om de opvoeding en zorg van [minderjarige] zelfstandig te dragen. De oma ontvangt ondersteuning van haar netwerk, waaronder oom [naam 2] , diens echtgenote, en steunouder [naam 3] . Ondanks deze inzet is duidelijk geworden dat aanvullende hulp, zoals deeltijdpleegzorg en dagopvang tijdens vakanties noodzakelijk is. Hier ligt een taak voor de GI.
5.4.
De kinderrechter constateert dat het advies van de Raad als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek ontbreekt, terwijl [minderjarige] al (veel) langer dan twee jaar op grond van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing bij de oma verblijft. Voorts heeft de kinderrechter al in haar beschikking van 28 februari 2024 overwogen dat het opnieuw tijd is voor een onderzoek door de Raad naar een gezag beëindigende maatregel. Volgens de GI is er op dit moment nauwelijks contact tussen [minderjarige] en haar moeder en is een omgangsregeling ook niet mogelijk gebleken. De kinderrechter geeft de GI daarom (nogmaals) in overweging dat het in het belang van [minderjarige] is dat wordt vastgesteld welke rol haar moeder in haar leven kan vervullen, als moeder op afstand. Gelet op de regelmatige aanvaringen tussen de moeder en oma lijkt opgroeien van [minderjarige] bij oma in het vrijwillige kader niet de aangewezen weg en lijkt een onderzoek naar de mogelijkheid van een gezag beëindigende maatregel passend. De kinderrechter zal gelet op vorenstaande de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van een half jaar en het verzoek voor het overige aanhouden. De kinderrechter hoopt dat deze termijn toereikend zal zijn voor de Raad om niet alleen te adviseren als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, maar om tevens onderzoek te doen naar de wenselijkheid van beëindiging van het gezag van de moeder. Het is aan de GI om een verzoek daartoe aan de Raad te doen.
5.5.
De GI wordt verzocht om
uiterlijk twee weken vóór de hierna te noemen pro forma-datumde kinderrechter een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden) te overleggen over de dan huidige stand van zaken en daarbij aan te geven of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 14 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 14 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot
1 augustus 2025 pro forma;
6.5.
bepaalt dat de GI, de moeder en de oma op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.6.
verzoekt de GI uiterlijk
twee weken voor de genoemde pro forma-datumde kinderrechter de verzochte rapportage (met afschrift aan de belanghebbenden) te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025 door mr. A.M.I. van der Does, kinderrechter, in aanwezigheid van J.A. van Soest als griffier, en op schrift gesteld op 3 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.