ECLI:NL:RBROT:2025:2666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
ROT 24/4878
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van aanvraag kinderopvangtoeslag en compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), maar de Dienst Toeslagen heeft haar aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de wijzigingen in de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2017 tot en met 2019 het gevolg waren van reguliere wijzigingen en niet van institutioneel vooringenomen handelen door de Dienst Toeslagen. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 7 juni 2022, waarin werd vastgesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor het forfaitaire bedrag. Dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard, waarna eiseres beroep aantekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen belang meer had bij de vernietiging van het eerdere besluit, omdat het bestreden besluit inmiddels was ingetrokken en het bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie, omdat er geen bewijs was dat de stopzetting van de kinderopvangtoeslag in 2017 onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. I. Mulder en mr. D.C.F. van Noort).

Inleiding

Met het besluit van 7 juni 2022 heeft Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toekenning van een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Met het besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit 1) heeft Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Met het besluit van 19 augustus 2024 (het bestreden besluit 2) heeft Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 27 november 2024 een aanvullend beroepschrift ingediend tegen het bestreden besluit 2.
Dienst Toeslagen heeft op 3 december 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Dienst Toeslagen. Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 6 september 2021 heeft eiseres een aanvraag gedaan om compensatie voor schade door institutionele vooringenomenheid van Dienst Toeslagen of hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem van de kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.1 van de Wht.
2. Dienst Toeslagen heeft ten aanzien van de toeslagjaren 2017, 2018 en 2019 vastgesteld dat de wijzigingen in de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag van eiseres het gevolg waren van wijzigingen van het toetsingsinkomen of het aantal opvanguren of omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden. Dienst Toeslagen heeft in het besluit van 7 juni 2022 vastgesteld dat eiseres (nog) niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-.
3. Met het bestreden besluit 2 heeft Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar beslist. Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu eiseres niet heeft gesteld als gevolg hiervan schade te hebben geleden en dat ook niet uit het dossier is gebleken, heeft zij geen belang meer bij een vernietiging van het bestreden besluit 1 als bedoeld in artikel 6:19, zesde lid, van de Awb. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren. Het bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiseres, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook is gericht tegen het bestreden besluit 2.
4. Eiseres heeft in beroep tegen het bestreden besluit 2 aangevoerd dat de Dienst Toeslagen met de herziene voorschotbeschikking van 22 oktober 2017 haar kinderopvangtoeslag heeft stopgezet, omdat haar toeslagpartner na het verbreken van hun relatie geen rechtmatig verblijf meer in Nederland had. Door de abrupte stopzetting is eiseres in de financiële problemen geraakt. Zij heeft betalingsachterstanden opgelopen bij de kinderopvang die zijn doorgezet naar een incassobureau. De gevolgen van drie maanden stopzetting hebben geleid tot aanzienlijke onbillijkheden. Zo heeft eiseres lange tijd vastgezeten aan een betalingsregeling van de kinderopvang en heeft zij om de kosten van de kinderopvang toch te kunnen betalen betalingsachterstanden opgelopen op haar huur en zorgverzekering. Dit heeft ertoe geleid dat eiseres naar een goedkopere huurwoning is verhuisd. Door eiseres niet voorafgaand te horen aan de abrupte en onterechte stopzetting van de kinderopvangtoeslag, heeft Dienst Toeslagen vooringenomen gehandeld. Ook stelt eiseres dat zij op grond van hardheid in aanmerking komt voor compensatie.
5. Dienst Toeslagen kent ambtshalve een forfaitair bedrag van € 30.000,- toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. Een herstelmaatregel is onder andere de toekenning van compensatie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht. [1]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-. De rechtbank licht dat hierna toe.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van eiseres dat de kinderopvangtoeslag in 2017 is stopgezet. Dit blijkt niet uit de voorschotbeschikkingen van 31 december 2016, 21 september 2017, 22 oktober 2017 en 9 februari 2018 en ook niet uit de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2017 van 9 augustus 2019. Dienst Toeslagen heeft betwist dat er over 2017 sprake is geweest van een stopzetting en heeft dit ter zitting nader toegelicht. De informatie van de IND over de wijziging van het verblijfsrecht van de ex-man van eiseres heeft niet geleid tot stopzetting van de kinderopvangtoeslag, omdat eiseres dit zelf heeft rechtgezet bij de IND. In de herziene voorschotbeschikking van 22 oktober 2017 staat weliswaar: “uw toeslag wordt beëindigd”, maar er staat ook in deze beschikking dat het bedrag voor kinderopvangtoeslag € 11.022,- blijft. Verder heeft Dienst Toeslagen toegelicht dat de wijzigingen in 2017 allemaal een oorsprong vinden in door eiseres en/of de kinderopvanginstelling doorgegeven wijzigingen in de opvanguren. In 2018 is het voorschotbedrag voor kinderopvangtoeslag hoger geworden, omdat eiseres in december 2017 het aantal uren kinderopvang heeft verdubbeld.
6.2.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de plaatsgevonden wijzigingen in de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor de toeslagjaren 2017 tot en met 2019 het gevolg zijn van reguliere wijzigingen. Eventuele daaruit voortvloeiende terugvorderingen zijn daarmee niet het gevolg van institutioneel vooringenomen handelen door Dienst Toeslagen of hardheid van het stelsel. Eiseres heeft daarom geen recht heeft op compensatie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht. Uit het dossier is de rechtbank ook niet gebleken dat eiseres in aanmerking komt voor een van de andere herstelmaatregelen die zijn genoemd in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.7, eerste lid en vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht. Deze bepalingen zijn met terugwerkende kracht van toepassing op het bestreden besluit op grond van artikel 8.6 en 9.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht.