In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen de curatoren van [persoon A] dat de zorg- en dienstverleningsovereenkomst met [naam instelling] wordt voortgezet. De curatoren, [curator 1] en [curator 2], zijn van mening dat de opzegging van de overeenkomst door [naam instelling] onterecht is. De overeenkomst was gesloten na een ernstig ongeval van [persoon A], dat zorg vereiste. [naam instelling] heeft de overeenkomst opgezegd, wat de curatoren niet accepteren. Ze eisen dat [naam instelling] haar verplichtingen nakomt tot de overeenkomst rechtens eindigt en dat beperkende maatregelen worden opgeheven. [naam instelling] daarentegen stelt dat de opzegging op goede gronden is gebeurd en vordert dat de curatoren meewerken aan de overplaatsing van [persoon A] naar een andere zorginstelling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter op basis van artikel 22 lid 1 Rv bevolen dat [naam instelling] bepaalde geanonimiseerde stukken, de zogenaamde MIM's (Melding Incidenten Medewerker), in het geding moet brengen. Deze MIM's zijn cruciaal voor de beoordeling van de zaak, omdat ze de redenen onderbouwen voor de opzegging van de overeenkomst. [naam instelling] heeft geweigerd deze stukken aan de curatoren te overhandigen, met als argument dat dit inbreuk zou maken op de privacy van de medewerkers die de MIM's hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van deze stukken niet gerechtvaardigd is, gezien de kwetsbare situatie van [persoon A] en het recht van de curatoren om zich te verweren tegen de inhoud van de MIM's.
De voorzieningenrechter heeft [naam instelling] de gelegenheid gegeven om aan te geven of zij volhardt in de beperking van de kennisneming. Indien [naam instelling] dit doet, zal de zaak worden verwezen naar een andere voorzieningenrechter voor verdere behandeling. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.