ECLI:NL:RBROT:2025:2644

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/10/678909 / HA ZA 24-397
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en schadevergoeding in verband met niet geleverde bouwkraan

In deze civiele procedure vordert de buitenlandse vennootschap Cinq Urban Mining Corp van de Nederlandse vennootschap [gedaagde sub 1] B.V. betaling van € 250.000,00, het bedrag dat zij heeft betaald voor de koop van een bouwkraan die niet is geleverd. Daarnaast vordert Cinq van [gedaagde sub 2], de bestuurder van [gedaagde sub 1], hetzelfde bedrag als schadevergoeding, omdat hij onrechtmatig zou hebben gehandeld door de ontvangen koopsom voor andere doeleinden te gebruiken, waardoor [gedaagde sub 1] haar verplichtingen niet kon nakomen. De rechtbank heeft de vorderingen van Cinq toegewezen, waarbij zij oordeelt dat [gedaagde sub 1] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en dat [gedaagde sub 2] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die Cinq heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen op basis van zowel toerekenbare tekortkoming als onrechtmatige daad zijn gegrond. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke kosten en beslagkosten toegewezen, en de proceskosten aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/678909 / HA ZA 24-397
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
de buitenlandse vennootschap naar Amerikaans recht
CINQ URBAN MINING CORP,
gevestigd in Fort Lauderdale, Verenigde Staten van Amerika,
eiseres,
advocaat mr. M.P.M. Riep in 's-Hertogenbosch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd in Brielle,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend in [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.Th. van Dijk in Rotterdam.
Partijen worden hierna Cinq en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
In deze procedure vordert Cinq van [gedaagde sub 1] betaling van een bedrag van € 250.000,00 dat zij aan [gedaagde sub 1] heeft betaald voor de koop van een bouwkraan, die door [gedaagde sub 1] niet is geleverd. Van [gedaagde sub 2] vordert Cinq hetzelfde bedrag, bij wijze van schadevergoeding, omdat hij tegenover Cinq onrechtmatig zou hebben gehandeld door het bedrag dat Cinq heeft betaald voor de koop van de bouwkraan uit te geven aan andere dingen en hij behoorde te weten dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen tegenover Cinq daardoor niet kon nakomen. De rechtbank wijst de vorderingen toe en legt in dit vonnis uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 april 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • de brief van 14 augustus 2024 van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte houdende aanvullende producties van Cinq;
  • de e-mail van 1 november 2024 van Cinq met aanvullende productie 13;
  • de mondelinge behandeling van 4 november 2024 en de daar overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken of de op 1 november 2024 overgelegde productie 13 van Cinq vanwege te late indiening buiten beschouwing moet worden gelaten. De rechtbank heeft bepaald dat het stuk in het geding wordt toegelaten, omdat de verschenen partij, [gedaagde sub 2] , tegen de indiening geen bezwaar heeft gemaakt en er volgens de rechtbank ook geen sprake is van strijd met de goede procesorde.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In juli 2022 hebben Cinq en [gedaagde sub 1] een overeenkomst tot koop en verkoop van een bouwkraan (hierna: de koopovereenkomst) gesloten. Cinq heeft de koopsom van de bouwkraan van € 250.000,00 op 19 augsutus 2022 aan [gedaagde sub 1] voldaan. Het geschatte moment van levering was augustus 2022. [gedaagde sub 1] heeft de bouwkraan niet geleverd.
3.2.
Het door Cinq betaalde bedrag van € 250.000,00 heeft [gedaagde sub 1] aangewend om verschillende schuldeisers te voldoen. Zo zijn reguliere schuldeisers van [gedaagde sub 1] voldaan, zoals haar accountant, andere leveranciers, transportondernemingen en voor een deel ook de Belastingdienst.

4.Het geschil

4.1.
Cinq vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. [gedaagde sub 1] te veroordelen aan Cinq te betalen € 250.000,00 uit hoofde van de overeenkomsten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum verzuim, 26 september 2023, tot de dag van volledige betaling, althans een door de rechtbank te bepalen datum en bedrag;
Subsidiair
b. [gedaagde sub 1] te veroordelen aan Cinq te betalen € 250.000,00 uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis(sen) en vanwege de ontbinding, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de datum van verzuim, 18 maart 2024, tot de dag van volledige betaling, althans een door de rechtbank te bepalen datum en bedrag;
Primair en subsidiair
c. [gedaagde sub 2] te veroordelen aan Cinq te betalen € 250.000,00 aan schade vanwege bestuurdersaansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van verzuim, 26 september 2023, tot de dag van volledige betaling, althans een door de rechtbank te bepalen datum en bedrag;
d. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen aan Cinq te betalen € 3.050,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
e. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen aan Cinq te betalen € 233,28 aan beslagkosten, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
f. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
4.2.
Cinq baseert haar primaire vordering tegen [gedaagde sub 1] op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot terugbetaling van de koopsom van de bouwkraan (hierna: de terugbetalingsovereenkomst). De subsidiaire vordering tegen [gedaagde sub 1] is gegrond op ontbinding. De vordering jegens [gedaagde sub 2] is gebaseerd op onrechtmatige daad, meer in het bijzonder bestuurdersaansprakelijkheid.
4.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Cinq in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Cinq in de kosten van de procedure.
4.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna ingegaan voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat Cinq in de Verenigde Staten is gevestigd en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gevestigd respectievelijk woonplaats hebben in Nederland. Er moet dus ambtshalve worden onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en, zo ja, welk recht op de vorderingen van toepassing is.
5.2.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, wordt bevestigd beantwoord op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). De rechtsverhoudingen tussen Cinq en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vallen onder het toepassingsbereik van deze verordening.
5.3.
Ten aanzien van de vraag naar het toepasselijke recht met betrekking tot de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] is de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken (Rome I-Vo) van toepassing. Op grond van artikel 4 lid 1 onder a Rome I-Vo is Nederlands recht van toepassing.
5.4.
Ten aanzien van de vraag naar het toepasselijke recht met betrekking tot de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] is de Rome II-Vo van toepassing (Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen). Cinq en [gedaagde sub 2] gaan uit van de toepasselijkheid van Nederlands recht op hun rechtsrelatie. Zij hebben hun standpunten naar Nederlands recht bepleit en hebben de toepasselijkheid van Nederlands recht desgevraagd ter zitting bevestigd. Nederlands recht is daarom van toepassing (vgl. artikel 14 Rome II).
Uitleg petitum
5.5.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat sprake is van een onduidelijk petitum. Hij gaat ervan uit dat, gelet op de gebruikte kopjes en de volgorde waarin de vorderingen a tot en met c zijn gerangschikt, bij toewijzing van vordering a of b niet meer wordt toegekomen aan de beoordeling van vordering c. De rechtbank heeft het petitum uitgelegd aan de hand van de gedingstukken en vindt het voldoende duidelijk dat de primaire vordering ziet op de aansprakelijkheid van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] . Dit blijkt duidelijk uit het kopje “primair en subsidiair”. Daarmee is ook voldoende duidelijk dat Cinq niet heeft bedoeld dat als de primaire aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] vaststaat, de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] subsidiair is en dus niet meer beoordeeld hoeft te worden. Ook heeft Cinq in haar spreekaantekeningen toegelicht dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering ziet op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Hiertegen heeft [gedaagde sub 2] zich ook voldoende kunnen verweren.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
5.6.
[gedaagde sub 1] is niet in rechte verschenen, omdat zij volgens de advocaat van [gedaagde sub 2] niet betwist dat de zij is tekortgeschoten jegens Cinq in de nakoming van de koopovereenkomst met Cinq, alsook met de later met Cinq gemaakte terugbetalingsovereenkomst en omdat zij griffierecht bespaart door niet te verschijnen. Tegen [gedaagde sub 1] is verstek verleend. Nu door Cinq en [gedaagde sub 2] verder is geprocedeerd, wordt op grond van artikel 140 Rv één vonnis tussen alle partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] komen niet ongegrond of onrechtmatig voor en worden dan ook toegewezen op grond van de primaire grondslag (zie onder 4.1 sub a), met in achtneming van het volgende.
5.7.
Voor toewijzing van de over de hoofdsom gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW is geen plaats. Er is geen sprake van een handelsovereenkomst omdat de tegenprestatie van Cinq ontbreekt bij de gevorderde terugbetaling door [gedaagde sub 1] . Artikel 6:119 BW, welk artikel de gewone wettelijke rente regelt, is wel van toepassing. Die wordt toegewezen vanaf 26 september 2023, nu [gedaagde sub 1] vanaf dat moment in verzuim verkeerde op basis van de door Cinq overgelegde sommatiebrief van 18 september 2023.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
5.8.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] zijn gebaseerd op onrechtmatige daad. Cinq stelt dat [gedaagde sub 2] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken, nu hij bewust heeft bewerkstelligd dat [gedaagde sub 1] de verplichting tot levering van de bouwkraan en de latere verplichting tot terugbetaling niet kon nakomen, waardoor de vordering(en) van Cinq op [gedaagde sub 1] onbetaald blijven en [gedaagde sub 1] vermoedelijk daar ook geen verhaal (meer) toe biedt.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] als bestuurder van [gedaagde sub 1] in zijn verhouding tot Cinq een persoonlijk ernstig verwijt treft. Cinq heeft voldoende onderbouwd toegelicht, en [gedaagde sub 2] heeft onvoldoende gemotiveerde betwist, dat sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt van [gedaagde sub 2] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.10.
Uitgangspunt is dat als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan, naast aansprakelijkheid van de vennootschap, ook aanleiding bestaan voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap. Voor het aannemen van deze aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder van de benadeling persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen gelden dan in het algemeen het geval is. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Het is daarbij aan de benadeelde crediteur om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de betreffende bestuurder persoonlijk jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
5.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat hun bedoeling was dat [gedaagde sub 1] , met de door Cinq betaalde koopprijs van € 250.000,00, een bouwkraan voor Cinq zou kopen en deze aan Cinq zou leveren. Ook staat vast dat kort na de betaling door Cinq van de koopprijs, [gedaagde sub 1] niet in staat bleek een bouwkraan te kopen en te leveren. Door Cinq is gesteld dat in januari 2023 daarom een vervangende afspraak is gemaakt, op grond waarvan [gedaagde sub 1] de koopovereenkomst niet meer hoefde na te komen, maar de al betaalde € 250.000,00 zou terugbetalen. Dit betrof volgens haar geen ontbinding, maar een nieuwe overeenkomst. Dit is aanvankelijk betwist door [gedaagde sub 2] , maar ter zitting heeft hij erkend dat de terugbetalingsafspraak inderdaad is gemaakt met [gedaagde sub 1] . Dat dit in januari 2023 zou zijn gebeurd, is door [gedaagde sub 2] niet weersproken. Maar ook los van de niet nakoming van de terugbetalingsafspraak door [gedaagde sub 1] , is [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor de schade die Cinq heeft geleden, omdat zijn handelen, zoals hierna wordt toegelicht, in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is en dus onrechtmatig.
5.12.
[gedaagde sub 2] heeft in zijn spreekaantekeningen opgemerkt dat hangende de pogingen om een kraan te betrekken om aan Cinq te kunnen leveren, de koopsom is vermengd met andere gelden van [gedaagde sub 1] . Ter zitting is door [gedaagde sub 2] verklaard dat het door Cinq aan [gedaagde sub 1] betaalde bedrag van € 250.000,00 in de periode van augustus tot en met december 2022 door hem is aangewend om diverse schuldeisers van [gedaagde sub 1] te betalen. Dit betrof volgens hem – onder meer – een bedrag van € 70.000,00 voor de Belastingdienst in verband met een dreigend faillissement, een bedrag van € 55.000,00 voor DRV accountants, omdat deze haar werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] staakte en een bedrag van € 20.000,00 voor enkele transporteurs. De rest, € 105.000,00, is gedurende januari tot en met december 2023 aangewend om diverse andere lopende schulden te voldoen, aldus [gedaagde sub 2] . Dit is zonder instemming en medeweten van Cinq gebeurd. Hieruit blijkt dat [gedaagde sub 2] de koopsom die was bedoeld om een bouwkraan mee te kopen en te leveren, geheel heeft aangewend om lopende, grotendeels acute, schulden te betalen.
5.13.
Op zichzelf is juist dat, zoals door [gedaagde sub 2] is aangevoerd, een bestuurder in beginsel de vrijheid heeft gelden in zijn onderneming aan te wenden hoe hem dat goeddunkt, maar hij moet daarbij wel de gerechtvaardigde belangen van zijn crediteuren in ogenschouw nemen. De rechtbank is met Cinq van oordeel dat [gedaagde sub 2] die belangen van Cinq niet in acht heeft genomen door het van Cinq ontvangen bedrag, wat bedoeld was om een kraan van te kopen, aan te wenden voor andere doeleinden. Het geld is immers gebruikt om acute financiële problemen op te vangen (zie onder 5.12), terwijl de stelling van Cinq is dat [gedaagde sub 2] er niet voor heeft gezorgd dat er voldoende middelen overbleven, of gerealiseerd konden worden, om de koopovereenkomst met Cinq alsnog na te komen en evenmin om de latere terugbetalingsovereenkomst na te komen. Die stelling heeft [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd betwist, temeer omdat hij heeft verklaard dat de betaling aan de Belastingdienst van een deel van de € 250.000,00 nodig was om een faillissement te voorkomen.
5.14.
[gedaagde sub 2] heeft wel aangevoerd dat er “toen veel opdrachten in de pijplijn” zaten, maar hij heeft dat in het geheel niet geconcretiseerd. Hij heeft bijvoorbeeld niet toegelicht om welke opdrachten dat ging, met wie die opdrachten zouden worden gesloten, hoeveel dat zou opleveren en hoe met de opbrengst daarvan alsnog een kraan van € 250.000,00 of een terugbetaling zou kunnen worden gerealiseerd. Dat had wel op zijn weg gelegen, nu die informatie zich in zijn domein bevindt (en in dat van [gedaagde sub 1] , waarvan hij enig bestuurder en aandeelhouder is). Ook had het op zijn weg gelegen om nader te onderbouwen en toe te lichten waaruit bleek dat het aanwenden van de € 250.000,00 voor betalingen voor bedrijfsvoering verantwoord was, in die zin dat daarnaast ook de koopovereenkomst/terugbetalingsverplichting nog nagekomen konden worden. Dat heeft hij niet gedaan.
5.15.
Ook is door [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagde sub 1] geen verhaal zou bieden voor de niet-nakoming van de koopovereenkomst en/of terugbetalingsovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat [gedaagde sub 2] Cinq ten onrechte lang aan het lijntje heeft gehouden terwijl hij ondertussen de koopsom gebruikte om lopende betalingen te verrichten – zonder dat hij heeft aangetoond dat de vennootschap de verbintenissen (voortvloeiend uit de koopovereenkomst en/of de terugbetalingsovereenkomst) zou kunnen nakomen of verhaal hiervoor zou bieden. Dat is, zoals hiervoor overwogen, in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is en dus onrechtmatig.
5.16.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde sub 2] dan ook om € 250.000,00 ten titel van schadevergoeding te betalen aan Cinq. Dit betreft een hoofdelijke veroordeling, nu ook [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag en Cinq uiteraard slecht één keer recht heeft op betaling daarvan. Voor toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag als bedoeld in artikel 6:119a BW is ook hier geen plaats, omdat dit artikel niet van toepassing is op een vordering tot schadevergoeding. Ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] wordt daarom de (gewone) wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen, vanaf 26 september 2023.
Buitengerechtelijke kosten
5.17.
Cinq vordert [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.025,00 conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Ten aanzien van [gedaagde sub 1] geldt dat Cinq voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die vergoeding door [gedaagde sub 1] rechtvaardigen. Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] door Cinq is aangeschreven bij brief van 18 september 2023 en bij de door Cinq overgelegde e-mail van 14 maart 2024. De inhoud en omvang van deze correspondentie rechtvaardigt in beginsel de toewijzing van de vordering op dit punt. De vordering tegen [gedaagde sub 1] is dan ook toewijsbaar.
5.18.
De vordering jegens [gedaagde sub 2] heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten door hem verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De rechtbank stelt vast dat Cinq voldoende heeft gesteld dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, dat de kosten waarvan zij vergoeding vordert, dienen te worden beschouwd als buitengerechtelijke kosten en dat de door Cinq gespecificeerde werkzaamheden zijn aan te merken als buitengerechtelijk. De vordering tegen [gedaagde sub 2] is dus ook toewijsbaar, waarbij op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW aansluiting wordt gezocht bij de wettelijke tarieven. De rechtbank zal de buitengerechtelijke incassokosten op grond daarvan vaststellen op een bedrag van € 3.025,00.
5.19.
Gelet hierop, worden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten van € 3.025,00.
Beslagkosten
5.20.
Cinq vordert [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv enkel tegen [gedaagde sub 1] toewijsbaar, omdat het beslag alleen ten laste van haar is gelegd. Cinq heeft niet gesteld of onderbouwd waarom ook [gedaagde sub 2] aansprakelijk zou zijn voor deze kosten. De beslagkosten worden vastgesteld op € 466,56 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.714,00), totaal € 3.868,56.
Proceskosten
5.21.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, waartoe zij hoofdelijk worden veroordeeld. De proceskosten van Cinq worden begroot op:
- dagvaarding € 115,84
- griffierecht € 5.929,00
- salaris advocaat € 5.428,00 (2,0 punten × tarief € 2.714,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.650,84
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.22.
Tegen de door Cinq verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl zij geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan Cinq te betalen een bedrag van € 250.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 26 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.025,00,
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.868,65,
6.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 11.650,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
3242/3455