ECLI:NL:RBROT:2025:2622

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/10/665130 / FA RK 23-6520
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van vaderschap en toepassing van Nederlands recht in familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2025 een beschikking gegeven over de ontkenning van het vaderschap van een minderjarige. De vrouw, die in Colombia is gehuwd met de man, heeft op 14 september 2022 een kind gekregen. De echtscheiding tussen de vrouw en de man is uitgesproken op 16 januari 2023. De vrouw heeft verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, stellende dat de biologische vader van het kind een andere man is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waardoor het Nederlandse recht van toepassing is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de stellingen van de vrouw en de referteverklaring van de man onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen toewijzen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de ontkenning van het vaderschap een rechtsgevolg is dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. De taak van de bijzondere curator is beëindigd, tenzij een van de partijen hoger beroep instelt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/665130 / FA RK 23-6520
Beschikking van 24 februari 2025 over ontkenning vaderschap
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. L. Leenders te Den Haag.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] .
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
mr. A. van Toorn, advocaat te Rotterdam, hierna: de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 11 december 2023, waarbij mr. A. van Toorn is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 25 april 2024;
  • het bericht van de vrouw van 14 januari 2025 met als bijlage een referteverklaring van de man;
  • het bericht van de vrouw van 17 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 20 januari 2025. Daarbij is de bijzondere curator verschenen.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Naar aanleiding van het bericht van de advocaat van de vrouw van 17 januari 2025 dat zij er gelet op de referteverklaring van uitgaat dat de mondelinge behandeling niet doorgaat, is door de griffier telefonisch doorgeven dat deze wel doorgang vindt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn op [huwelijksdatum] te Cartagena, Colombia, gehuwd.
2.2.
Op 14 september 2022 is te Rotterdam uit de vrouw geboren:
[minderjarige] , hierna te noemen de minderjarige.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 januari 2023 is tussen de vrouw en de man de echtscheiding uitgesproken. Op 16 februari 2023 is die beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 11 december 2023 heeft de rechtbank de zaak met betrekking tot de afstamming van de minderjarige aangehouden. De rechtbank verwijst naar wat over dat onderwerp is opgenomen in die beschikking.
3.2.
Ontkenning vaderschap
3.2.1.
Het verzoek strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de minderjarige.
3.2.2.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de vrouw woonplaats in Nederland heeft.
3.2.3.
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt op grond van artikel 10:92 lid 1 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, als dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of als ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 lid 1 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt op grond van artikel 10:93 lid 1 BW bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen van toepassing is. Als volgens het in lid 1 bedoelde recht ontkenning niet of niet meer mogelijk is, dan kan de rechter, als dit in het belang is van het kind, én de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen, een ander in artikel 10:92 BW genoemd recht toepassen, of het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht.
3.2.4.
Op grond van artikel 10:93 BW in verbinding met artikel 10:92 BW is op de eerste plaats het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van de minderjarige van toepassing.
3.2.5.
Uit de akte van inschrijving van buitenlandse akte met betrekking tot het huwelijk van de vrouw en de man, opgemaakt te ’s-Gravenhage op 2 maart 2012 door de ambtenaar van de burgerlijke stand, blijkt dat de vrouw de Colombiaanse nationaliteit had. Uit het uittreksel uit de basisregistratie personen blijkt dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft. De datum waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen is niet vermeld in genoemd uittreksel. Als de vrouw vóór de geboorte van de minderjarige de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, past de rechtbank het Nederlandse recht toe op het verzoek, zijnde het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van de minderjarige. Echter, als de vrouw na de geboorte van de minderjarige de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, kan de rechtbank niet aanknopen bij een gemeenschappelijke nationaliteit ten tijde van de geboorte van de minderjarige.
3.2.6.
Omdat niet duidelijk is wanneer de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw en de man hadden ten tijde van de geboorte van de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland. Gelet hierop is op grond van artikel 10:92 BW het Nederlandse recht van toepassing op het ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen en is op grond van artikel 10:93 BW ook het Nederlandse recht van toepassing op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.
3.2.7.
Gelet op het voorgaande past de rechtbank hoe dan ook Nederlands recht toe. Het Nederlandse recht luidt als volgt.
3.2.8.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a in verbinding met artikel 1:200 lid 5 BW kan gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap worden verzocht door de moeder op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind.
3.2.9.
Het verzoek tot gegrondverklaring door de moeder moet worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. De vrouw heeft het verzoek op 7 september 2023 ingediend en de minderjarige is geboren op 24 september 2022, zodat het verzoek binnen de termijn van een jaar is ingediend. Zij kan dus worden ontvangen in het verzoek.
3.2.10.
De vrouw legt aan het verzoek ten grondslag dat zij een relatie heeft met [persoon A] (hierna: [persoon A] ), dat de minderjarige is geboren uit de relatie met [persoon A] en dat [persoon A] de biologische vader is van de minderjarige.
3.2.11.
In het verslag van de bijzondere curator is vermeld dat de man heeft verteld dat hij niet de verwekker kan zijn van de minderjarige, omdat hij al meer dan drie jaar geen gemeenschap met de vrouw heeft gehad. [persoon A] heeft de bijzondere curator verteld dat hij de biologische vader is van de minderjarige.
3.2.12.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van de vrouw dat [persoon A] de biologische vader is van de minderjarige en de referteverklaring van de man onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen toewijzen. Het gaat bij ontkenning van het vaderschap om een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Partijen zijn uitgenodigd om tijdens de mondelinge behandeling een toelichting te geven, maar dat is niet gebeurd. Het verslag van de bijzondere curator biedt ook verder geen onderbouwing waaruit volgt dat de man niet de biologische vader van het kind is.
3.2.13.
Bij deze stand van zaken zal de rechtbank het verzoek dan ook afwijzen.
3.2.14.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
3.3.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van heden als beëindigd;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 24 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.