In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2025 een beschikking gegeven over de ontkenning van het vaderschap van een minderjarige. De vrouw, die in Colombia is gehuwd met de man, heeft op 14 september 2022 een kind gekregen. De echtscheiding tussen de vrouw en de man is uitgesproken op 16 januari 2023. De vrouw heeft verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, stellende dat de biologische vader van het kind een andere man is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waardoor het Nederlandse recht van toepassing is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de stellingen van de vrouw en de referteverklaring van de man onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen toewijzen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de ontkenning van het vaderschap een rechtsgevolg is dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. De taak van de bijzondere curator is beëindigd, tenzij een van de partijen hoger beroep instelt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.