ECLI:NL:RBROT:2025:260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/1768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van de NOW-4 tegemoetkoming door de Rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming uit [plaatsnaam], en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om de definitieve tegemoetkoming op grond van de Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-4) vast te stellen op nihil en het eerder uitbetaalde voorschot van € 13.029 terug te vorderen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 juli 2024, waarbij de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid de tegemoetkoming op nihil heeft kunnen vaststellen, omdat eiseres niet tijdig de loonaangifte had gedaan, zoals vereist door de NOW-4. Eiseres voerde aan dat de vertraging in de aangifte buiten haar schuld om was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om af te wijken van de strikte regels van de NOW-regeling. De rechtbank benadrukte dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor een tijdige loonaangifte, ook als zij gebruik maakt van een accountant. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering onredelijk maakten en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de NOW-regeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven).

Procesverloop

Met het besluit van 5 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming op grond van de Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-4) voor eiseres vastgesteld op nihil (de nihil vaststelling) en het aan haar uitbetaalde voorschot van € 13.029 van haar teruggevorderd.
Met het besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, vergezeld door [naam 3], en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Met het besluit van 28 september 2021 heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming op grond van de NOW-4, zesde tranche, van € 16.285 toegekend en haar een voorschot daarop betaald van € 13.029.
1.1.
Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde nihil vaststelling heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met artikel 14, aanhef en onder g, van de NOW-4 niet voldaan heeft aan de haar opgelegde verplichting de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 tijdig te doen, wat op grond van artikel 8, zevende lid, hier inhield: uiterlijk op 15 november 2021 (de peildatum). Uit die bepaling volgt dat met de ná de peildatum op 21 december 2021 door eiseres ingediende loonaangifte over de maanden juli, augustus en september 2021 bij de definitieve berekening van de tegemoetkoming geen rekening wordt gehouden, waardoor die op nihil uitkomt. Nu in bezwaar eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid toe te lichten wat de reden was van de te late aangiftes, heeft verweerder geen grond gezien om wegens bijzondere omstandigheden niet over te gaan tot de nihil vaststelling en terugvordering van het voorschot.
2. Eiseres voert in beroep aan dat de loonaangiften over de periode juli tot en met september 2021 buiten haar schuld om te laat zijn ingediend door de toenmalige accountant. Om deze reden heeft eiseres de samenwerking met deze accountant opgezegd en overgedragen aan een nieuwe accountant. Eiseres meent dat sprake is van loonsommen en dat zij daarom wel recht heeft op een tegemoetkoming NOW-4. Tot slot voert eiseres aan dat haar voorgaande gemachtigde ten onrechte heeft afgezien van de mogelijkheid om de bezwaren op een hoorzitting toe te lichten.
3. Artikel 8 van de NOW-4 regelt hoe de hoogte van de tegemoetkoming wordt berekend; de loonsom maakt deel uit van deze berekening. Voor de loonsom wordt daarbij uitgegaan van het loon over de maand februari 2021 en van de loonaangifte van de werkgever zoals die uiterlijk op 15 november 2021 is ingediend. [1] Uit artikel 14, onder g, van de NOW-4 volgt de verplichting om loonaangifte te doen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 op de voorgeschreven momenten.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres pas ruim een maand na de peildatum de loonaangiftes voor de betrokken maanden heeft gedaan, zodat op grond van de NOW-4 de definitieve berekening van de tegemoetkoming in beginsel op nihil moest worden vastgesteld.
5. Nu de nihil vaststelling van de definitieve vaststelling van de NOW-tegemoetkoming en de hieruit voortvloeiende terugvordering een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, moet de rechtbank beantwoorden of verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft vastgehouden aan de harde bepaling van de definitieve vaststelling. [2] Daarbij moet wel een volgbare afweging gemaakt worden tussen het belang van een juiste subsidieverdeling enerzijds en de individuele gevolgen voor eiseres anderzijds.
5.1.
Uit de Nota van Toelichting bij de NOW-4 blijkt dat de wetgever expliciet voor een specifieke peildatum heeft gekozen. Aangegeven is dat een peildatum nodig is omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende kracht kan corrigeren door middel van correctieberichten. Voor de vaststelling van de hoogte van de definitieve vaststelling is noodzakelijk dat kan worden uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op een bepaald tijdstip.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet daaraan vastgehouden worden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden door eiseres aangevoerd op grond waarvan de peildatum voor de loonaangifte haar niet kon worden tegengeworpen. De door eiseres ter zitting vermelde omstandigheden rond het tijdelijk uitgeschreven loonheffingsnummer wegens een onjuiste deponering van de jaarrekening kan niet leiden tot de conclusie dat moet worden afgeweken van de bepalingen van de NOW-regeling. Voor zover die al een belemmering inhielden van het doen van tijdige aangiftes, lag het op de weg van eiseres daarover in overleg te treden met de Belastingdienst om uitstel te krijgen voor het doen van die aangiftes. Dat heeft eiseres nagelaten. Dat de boekhouder van eiseres door miscommunicatie niet eerder loonaangifte heeft gedaan, is verder voor eiseres vervelend, maar ligt binnen haar risicosfeer. Zij is immers zelf verantwoordelijk voor een correcte en tijdige loonaangifte, ook indien gebruik wordt gemaakt van een accountant. Dat de voorgaande gemachtigde van eiseres ten onrechte heeft afgezien van de mogelijkheid om haar bezwaren op een hoorzitting toe te lichten, maakt dat niet anders. Nu verder niet is gebleken dat eiseres door de terugvordering in financieel zwaar weer terecht is gekomen – verweerder heeft met haar een betalingsregeling getroffen voor het terugvorderingsbedrag waar zij op zich geen problemen mee heeft – is er geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van het bestreden besluit zo nadelig uitpakken voor eiseres dat die onevenredig zijn in verhouding tot het belang van verweerder bij het vasthouden aan de peildatum.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de tegemoetkoming op grond van de NOW-4 op nihil heeft kunnen stellen en het ten onrechte uitbetaalde voorschot van € 13.029,- heeft kunnen terugvorderen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8, tweede en zevende lid, van de NOW-4.
2.Dit volgt eveneens uit artikel 18 van de NOW-4 als op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb.