In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een huurovereenkomst waarbij Woonbron de huurder heeft aangesproken op achterstallig onderhoud van de tuin. Woonbron vorderde een machtiging om onderhoudswerkzaamheden in de tuin uit te voeren, alsook een tijdelijke ontruiming van de tuin om deze werkzaamheden te kunnen verrichten. De huurder heeft aangegeven bereid te zijn om enkele werkzaamheden zelf uit te voeren, maar heeft ook aangegeven dat hij momenteel niet in staat is om de kosten van de gevorderde werkzaamheden te betalen.
De kantonrechter heeft de vordering van Woonbron gedeeltelijk toegewezen. De machtiging voor het uitvoeren van bepaalde onderhoudswerkzaamheden in de tuin is goedgekeurd, maar de machtiging voor toekomstige werkzaamheden is afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Woonbron onvoldoende belang heeft bij de vordering om de tuin periodiek te controleren en dat de huurder niet verplicht is om de heg op een bepaalde hoogte te houden, omdat Woonbron dit niet voldoende heeft onderbouwd.
Daarnaast is de huurder veroordeeld tot betaling van de kosten van de werkzaamheden tot een maximum van € 1.500,00 en is hij verantwoordelijk voor de proceskosten, die zijn begroot op € 1.014,99. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonbron de uitspraak onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de huurder in hoger beroep gaat.