ECLI:NL:RBROT:2025:2555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/10/690056 / JE RK 24-2547 en C/10/692711 / JE RK 25-99
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 27 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaken van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van drie maanden. De kinderrechter oordeelde dat de opvoedsituatie van de minderjarigen bij hun moeder en stiefvader zorgelijk is, met onvoldoende toezicht en een vervuilde woning. De moeder werkt onregelmatig en is daardoor onvoldoende beschikbaar voor de kinderen. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen en de uithuisplaatsing te verlenen, omdat de situatie van de kinderen niet is verbeterd. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI bevestigd en benadrukt dat hulpverlening noodzakelijk blijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft een vervolgdatum vastgesteld voor verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/690056 / JE RK 24-2547 en C/10/692711 / JE RK 25-99
Datum uitspraak: 27 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam stiefvader],
hierna te noemen de stiefvader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 26 november 2024;
  • de briefrapportage van de GI van 6 december 2024;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 16 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en de advocaat;
- de stiefvader;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [persoon A] .
1.3.
Aangezien de moeder en de stiefvader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Russische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van X.J. Sterrenburg, tolk in de Russische taal.
De tolk heeft, alvorens haar taak aan te vangen, op de bij wet voorgeschreven wijze, de belofte afgelegd dat zij haar taak naar haar geweten zal vervullen.
1.4.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 27 mei 2024 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht gesteld met ingang van 27 mei 2024 tot 27 februari 2025.

3.De verzoeken

Ten aanzien van C/10/690056 / JE RK 24-2547

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ten aanzien van C/10/692711 / JE RK 25-99
3.2.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De GI heeft ter zitting de verzoeken gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
In de afgelopen periode is intensieve hulpverlening voor de kinderen en de moeder ingezet. Er zijn echter nog steeds zorgen. Er is weinig verbetering in de situatie. De moeder werkt overdag en veel in de avonden. Daardoor lukt het de moeder niet om de kinderen ’s avonds op tijd eten te geven. De woning is fors vervuild. Er liggen uitwerpselen van de huisdieren op de vloer en de bedden en de matrassen van de kinderen zijn niet schoon. Ook zijn er zorgen over de hygiëne van de kinderen en de financiële situatie van het gezin. Volgens de hulpverlening is het lastig om met de moeder afspraken te maken. Vanwege haar werk is de moeder onvoldoende beschikbaar en zij herkent de zorgen deels. Ook lijkt de hulpverlening onvoldoende te zijn. In overleg met de moeder is besloten om de kinderen een keer per maand in een gezinshuis te laten logeren. De kinderen hebben het naar hun zin in het gezinshuis, hebben een klik met de gezinshuisouders en hebben baat bij de geboden structuur. De kinderen kunnen in dit gezinshuis worden geplaatst en van daaruit naar een andere tijdelijke school. Bij de huidige school kunnen de kinderen altijd terug komen. Als de machtiging uithuisplaatsing wordt verleend, zullen de kinderen door de GI daarop worden voorbereid en zal de uithuisplaatsing op een rustige manier plaatsvinden. Deze week zal ook een plan worden opgesteld over de omgang tussen de kinderen en de ouders.
Het is van belang dat de moeder met het wijkteam met meer intensieve hulpverlening en opvoedondersteuning aan de slag gaat. Vervolgens zal duidelijk moeten worden of de kinderen kunnen worden teruggeplaatst.
De GI kan zich erin vinden als de duur van de verzochte machtiging wordt beperkt tot drie maanden, zoals namens de moeder is verzocht. De GI verzoekt daarbij om het resterende deel van het verzoek aan te houden.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting primair verzocht om het verzoek ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair is verzocht om de duur van de machtiging te beperken tot drie maanden. De moeder heeft zich niet verzet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Namens haar is het volgende aangevoerd.
De moeder moet in het onderhoud van de kinderen voorzien door te werken. Haar werk is lastig te combineren met de opvoeding van de kinderen. De moeder krijgt ondersteuning van de stiefvader. Volgens de moeder zijn de zorgen niet zodanig dat een uithuisplaatsing moet volgen en is het daarvoor nog te vroeg. Bovendien is een uithuisplaatsing voor de duur van een jaar veel te lang. Er moet ondersteuning worden ingezet. De moeder vindt het zorgelijk dat de kinderen bij een uithuisplaatsing uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald en zelfs van hun school. De kinderen moeten naar hun vertrouwde school kunnen blijven gaan en daarvoor moet vervoer worden geregeld.
4.2.
De moeder heeft ter zitting het volgende verklaard. De moeder werkt 32 uren per week, is op zondag, maandag en dinsdag vrij en brengt de kinderen ’s morgens naar school. De stiefvader ondersteunt de moeder ‘s avonds. Als de moeder thuis komt na het werk, kookt zij voor de kinderen. De kinderen douchen om de dag om de beurt. Toen de jeugdbeschermer voor een huisbezoek langs kwam, had de moeder nog geen tijd gehad om de woning op te ruimen. Na het huisbezoek heeft de moeder de woning opgeruimd. De moeder kan niet voorkomen dat de vogel in de woning rond vliegt en dat er daardoor uitwerpselen op de grond liggen. Een vogel hoort ook niet in een kooi. Voor de kinderen zijn er nieuwe matrassen en dekbedden. Eens per drie dagen verschoont de moeder de lakens. Dat de bedden niet schoon waren, heeft ermee te maken dat [voornaam minderjarige 2] met zijn vieze vingertjes vlekken op het laken heeft veroorzaakt.
4.3.
De stiefvader is in de gelegenheid gesteld om op het verzoek van de GI te reageren en heeft ter zitting het volgende verklaard. De stiefvader komt van zijn werk om 17:00 uur thuis en probeert de kinderen om 20:00 uur naar bed te brengen. De kinderen eten altijd de avondmaaltijd voordat zij naar bed gaan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn op 27 mei 2024 onder toezicht gesteld. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat in de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te weinig is veranderd, waardoor nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging van hun ontwikkeling. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] groeien nog steeds op in een instabiele en zorgelijke opvoedsituatie bij de moeder en de stiefvader. De moeder heeft een baan met onregelmatige werkdagen en tijden. Daardoor is zij onvoldoende beschikbaar voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , is er onvoldoende toezicht op hen en zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] veel op zichzelf aangewezen. Ook de stiefvader heeft een baan. Daar komt bij dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met de moeder en de stiefvader in een vervuilde en verwaarloosde woning verblijven, waardoor er nog steeds zorgen zijn over de hygiëne. De moeder biedt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , naast onvoldoende toezicht op hen, ook onvoldoende structuur en stabiliteit. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben onvoldoende basisvaardigheden, moeite met zelfzorg en zelfstandigheid. Het is onvoldoende gelukt om met de inzet van de ondersteuning van Jeugd en Gezin de situatie te verbeteren.
5.3.
Nu de moeder en de stiefvader nog niet in staat zijn om de bedreigde ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zelfstandig af te wenden, blijft ook de komende periode hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk. Het is van belang dat de ontwikkeling en veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] door de GI wordt gevolgd en dat de moeder en de stiefvader blijven meewerken aan de in te zetten noodzakelijke hulpverlening. Gelet op de aard en de duur van de problematiek is het ook in hun belang om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor een bepaalde periode uit huis te plaatsen in het gezinshuis, waar zij al enige tijd een keer per maand logeren.
5.4.
Gelet op al het voorgaande verlengt de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor de duur van een jaar. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, BW. Wel ziet de kinderrechter aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te beperken tot drie maanden en het verzoek voor het overige aan te houden. De uithuisplaatsing dient voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zo kort mogelijk te zijn. Gedurende deze periode kan de moeder met hulpverlening en ondersteuning de opvoedsituatie voor de kinderen verbeteren. Het zou in het belang van de kinderen zijn als de moeder werk zou vinden dat beter aansluit bij de schooltijden van de kinderen. Bij het toewerken naar een mogelijke terugplaatsing naar huis kan dit geleidelijk worden opgebouwd met (uitbreiding van) logeermomenten thuis.
5.5.
De GI wordt verzocht om twee weken voor de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden en de advocaat) te overleggen over de huidige stand van zaken en gemotiveerd aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet worden gehandhaafd.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tot 27 februari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 januari 2025 tot
27 april 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het resterende deel van het verzoek aan.
6.5.
en alvorens verder te beslissen:
Bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden en de advocaat in deze zaak zal plaatsvinden op
16 april 2025 te 9:30 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A. Verweij, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden en de advocaat.
Verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift aan de belanghebbenden en de advocaat.
Verzoekt de GI om voor de voormelde zitting een tolk voor de moeder en de stiefvader op te roepen.
Bepaalt dat de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] worden opgeroepen door de griffier tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025 door
mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 12 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.