Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Als de politie twijfelt aan iemands geschiktheid om deel te nemen aan het verkeer, dan meldt de politie dat bij het CBR. Dit gebeurt bijvoorbeeld als iemand niet meewerkt aan een bloedonderzoek. Het CBR kan in zo’n geval besluiten dat iemand een cursus moet volgen, om ervoor te zorgen dat deze persoon in de toekomst veilig deelneemt aan het verkeer.
Waar gaat het in deze zaak om?
6. Het CBR heeft van de politie een proces-verbaal gekregen over eiser. De politie kreeg op 14 maart 2024 via automatische kentekenplaatherkenning een melding door dat er een auto op de weg zou zijn, waarbij het rijbewijs van de eigenaar was ingevorderd. De politie heeft de auto stilgezet en na controle bleek dat eiser in de auto van iemand anders reed. De politie had het vermoeden dat eiser onder invloed was van drogerende stoffen en heeft hem verplicht om mee te werken aan een bloedonderzoek. Eiser heeft geweigerd om hieraan mee te werken. Naar aanleiding van de politiemelding heeft het CBR aan eiser de verplichting opgelegd om een cursus te volgen. Eiser is het niet eens met het opleggen van de cursus. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij de cursus vooralsnog niet hoeft te volgen.
Heeft eiser een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaken inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.
8. Eiser voert aan dat er een spoedeisend belang is. Hij heeft in het verleden negatieve ervaringen met de politie gehad en dit komt daar bovenop. Hij vindt het onrechtvaardig dat hij de cursus moet volgen, omdat hij niet onder invloed was van alcohol of drugs. Hij heeft het bloedonderzoek geweigerd, omdat hij zich gediscrimineerd voelde en boos was op de politie. Daarnaast heeft hij lichamelijke klachten, waarvoor hij pijnstillers slikt. Hij slaapt daardoor slecht en valt vaak ’s ochtends pas in slaap. Hij voelt zich daarom niet in staat om naar de cursus te gaan en daaraan deel te nemen. De voorzieningenrechter twijfelt aan het spoedeisend belang, maar ziet aanleiding om eiser het voordeel van die twijfel te geven.
Ook een beslissing op het beroep
9. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij niet alleen op het verzoek om een voorlopige voorziening maar ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
10. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het CBR terecht een cursus opgelegd?
11. Het proces-verbaal over het incident van 14 maart 2024 is door verbalisanten op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt. De omstandigheid dat onder een proces-verbaal staat dat dit op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, dient als waarborg voor de betrouwbaarheid van het proces-verbaal. Het CBR mag in beginsel uitgaan van de juistheid van zo’n proces-verbaal, behalve als er aanleiding bestaat om eraan te twijfelen.
12. Uit het proces-verbaal blijkt dat de politie vanwege eisers gedrag en uiterlijke kenmerken het vermoeden had dat hij had gereden onder invloed van drugs. Zo staat in het proces-verbaal dat eiser zich agressief gedroeg, bloeddoorlopen ogen, hangende oogleden en vergrote pupillen had en met een stortvloed aan woorden sprak. Eiser heeft niet bestreden dat deze gedragingen en kenmerken zich kunnen voordoen bij mensen die onder invloed zijn van drogerende stoffen. Dat deze gedragingen en kenmerken ook door andere redenen kunnen zijn veroorzaakt, zoals eisers oogziekte (blefaritis) en zijn ervaringen in het verleden met de politie die ten grondslag zouden hebben gelegen aan zijn geagiteerde gedrag, zoals eiser heeft gesteld, neemt dat vermoeden nog niet weg. Het ligt dan juist op de weg van eiser om mee te werken, om aan te tonen dat hij niét onder invloed heeft gereden. Door dit na te laten, heeft hij het vermoeden van rijden onder invloed niet weggenomen. Het CBR heeft dan ook aannemelijk mogen achten dat eiser onder de invloed was van drogerende middelen en was dus verplicht om hem een cursus op te leggen.
13. Eiser heeft erop gewezen dat de strafzaak is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Het sepot heeft echter plaatsgevonden in een ander (strafrechtelijk) beoordelingskader. Besluiten van het CBR hebben betrekking op een bestuursrechtelijke maatregel, die losstaat van een eventuele strafrechtelijke procedure, en zijn erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd behoeven, anders dan in het strafrecht, dan ook niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Met het sepot is de inhoud van het proces-verbaal dat ten grondslag is gelegd aan de bestuursrechtelijke maatregel ook nog niet onderuit gehaald, noch werpt dit een ander licht op de feiten of omstandigheden waarop de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. De omstandigheid dat de strafzaak tegen eiser is geseponeerd, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.