ECLI:NL:RBROT:2025:2553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
24/7089 en 25/1369
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent oplegging cursus door CBR na weigering bloedonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had een cursus opgelegd gekregen door het CBR omdat hij weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek, dat door de politie was geëist vanwege vermoedens van rijden onder invloed van drugs. De politie had op 14 maart 2024 een melding ontvangen over de eiser, die zich verdacht gedroeg en onder invloed leek te zijn van drugs. Ondanks dat de eiser aanvoerde dat hij een oogziekte had en zich gediscrimineerd voelde, oordeelde de voorzieningenrechter dat het CBR terecht had aangenomen dat de eiser onder invloed was en dat hij verplicht was om de cursus te volgen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt dat de bestuursrechtelijke maatregel van het CBR losstaat van eventuele strafrechtelijke procedures en dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen hoeven te worden in het bestuursrecht. De eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/7089 en ROT 25/1369
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van Eck),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. Het CBR heeft met het besluit van 28 maart 2024 aan eiser een cursus opgelegd (Educatieve Maatregel Drugs en verkeer, oftewel EMD). Met het bestreden besluit van 18 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dit besluit gebleven.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaken zijn bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummers ROT 24/7089 (beroep) en ROT 25/1369 (voorlopige voorziening).
3. Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat zijn de regels?
5. Als de politie twijfelt aan iemands geschiktheid om deel te nemen aan het verkeer, dan meldt de politie dat bij het CBR. Dit gebeurt bijvoorbeeld als iemand niet meewerkt aan een bloedonderzoek. Het CBR kan in zo’n geval besluiten dat iemand een cursus moet volgen, om ervoor te zorgen dat deze persoon in de toekomst veilig deelneemt aan het verkeer.
Waar gaat het in deze zaak om?
6. Het CBR heeft van de politie een proces-verbaal gekregen over eiser. De politie kreeg op 14 maart 2024 via automatische kentekenplaatherkenning een melding door dat er een auto op de weg zou zijn, waarbij het rijbewijs van de eigenaar was ingevorderd. De politie heeft de auto stilgezet en na controle bleek dat eiser in de auto van iemand anders reed. De politie had het vermoeden dat eiser onder invloed was van drogerende stoffen en heeft hem verplicht om mee te werken aan een bloedonderzoek. Eiser heeft geweigerd om hieraan mee te werken. Naar aanleiding van de politiemelding heeft het CBR aan eiser de verplichting opgelegd om een cursus te volgen. Eiser is het niet eens met het opleggen van de cursus. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij de cursus vooralsnog niet hoeft te volgen.
Heeft eiser een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaken inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.
8. Eiser voert aan dat er een spoedeisend belang is. Hij heeft in het verleden negatieve ervaringen met de politie gehad en dit komt daar bovenop. Hij vindt het onrechtvaardig dat hij de cursus moet volgen, omdat hij niet onder invloed was van alcohol of drugs. Hij heeft het bloedonderzoek geweigerd, omdat hij zich gediscrimineerd voelde en boos was op de politie. Daarnaast heeft hij lichamelijke klachten, waarvoor hij pijnstillers slikt. Hij slaapt daardoor slecht en valt vaak ’s ochtends pas in slaap. Hij voelt zich daarom niet in staat om naar de cursus te gaan en daaraan deel te nemen. De voorzieningenrechter twijfelt aan het spoedeisend belang, maar ziet aanleiding om eiser het voordeel van die twijfel te geven.
Ook een beslissing op het beroep
9. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij niet alleen op het verzoek om een voorlopige voorziening maar ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
10. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het CBR terecht een cursus opgelegd?
11. Het proces-verbaal over het incident van 14 maart 2024 is door verbalisanten op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt. De omstandigheid dat onder een proces-verbaal staat dat dit op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, dient als waarborg voor de betrouwbaarheid van het proces-verbaal. Het CBR mag in beginsel uitgaan van de juistheid van zo’n proces-verbaal, behalve als er aanleiding bestaat om eraan te twijfelen.
12. Uit het proces-verbaal blijkt dat de politie vanwege eisers gedrag en uiterlijke kenmerken het vermoeden had dat hij had gereden onder invloed van drugs. Zo staat in het proces-verbaal dat eiser zich agressief gedroeg, bloeddoorlopen ogen, hangende oogleden en vergrote pupillen had en met een stortvloed aan woorden sprak. Eiser heeft niet bestreden dat deze gedragingen en kenmerken zich kunnen voordoen bij mensen die onder invloed zijn van drogerende stoffen. Dat deze gedragingen en kenmerken ook door andere redenen kunnen zijn veroorzaakt, zoals eisers oogziekte (blefaritis) en zijn ervaringen in het verleden met de politie die ten grondslag zouden hebben gelegen aan zijn geagiteerde gedrag, zoals eiser heeft gesteld, neemt dat vermoeden nog niet weg. Het ligt dan juist op de weg van eiser om mee te werken, om aan te tonen dat hij niét onder invloed heeft gereden. Door dit na te laten, heeft hij het vermoeden van rijden onder invloed niet weggenomen. Het CBR heeft dan ook aannemelijk mogen achten dat eiser onder de invloed was van drogerende middelen en was dus verplicht om hem een cursus op te leggen.
Sepot
13. Eiser heeft erop gewezen dat de strafzaak is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Het sepot heeft echter plaatsgevonden in een ander (strafrechtelijk) beoordelingskader. Besluiten van het CBR hebben betrekking op een bestuursrechtelijke maatregel, die losstaat van een eventuele strafrechtelijke procedure, en zijn erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd behoeven, anders dan in het strafrecht, dan ook niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Met het sepot is de inhoud van het proces-verbaal dat ten grondslag is gelegd aan de bestuursrechtelijke maatregel ook nog niet onderuit gehaald, noch werpt dit een ander licht op de feiten of omstandigheden waarop de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. De omstandigheid dat de strafzaak tegen eiser is geseponeerd, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de opgelegde cursus zal moeten volgen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.