ECLI:NL:RBROT:2025:2549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/683044 / HA ZA 24-638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van document in familiegeschil over aandelenoverdracht

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [eiseres] en [gedaagde 1] c.s. De zaak betreft een familiegeschil over de overdracht van aandelen in een familiebedrijf. [eiseres], de zus van [gedaagde 2] en [gedaagde 3], eist een afschrift van de akte van aandelenoverdracht van [persoon B] aan [gedaagde 1] uit 1989, omdat zij meent dat deze akte haar rechten kan onderbouwen. [gedaagde 1] c.s. betwisten echter het bestaan van deze akte en stellen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de aandelen rechtstreeks van [persoon B] hebben verkregen. Tijdens de zitting op 20 januari 2025 is [eiseres] met haar advocaat en partner aanwezig, terwijl [gedaagde 1] c.s. ook met hun advocaat aanwezig zijn. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de gevorderde akte. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] af, omdat zij niet heeft aangetoond dat de akte bestaat en de gedaagden hebben gemotiveerd betwist dat deze akte bestaat. De rechtbank legt uit dat de stelplicht en bewijslast bij [eiseres] ligt en dat zij niet heeft voldaan aan deze verplichtingen. De rechtbank veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.726,00, en wijst de wettelijke rente toe over deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/683044 / HA ZA 24-638
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. S.A. Ray,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
woonplaats: [woonplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat: mr. J. Verhoeven.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde 1] c.s. genoemd. [gedaagde 1] c.s. worden afzonderlijk [gedaagde 1] (gedaagde sub 1), [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) en [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte van [eiseres] , met aanvullende producties.
1.2.
Op 20 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. [eiseres] was met haar partner en advocaat aanwezig. Aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. waren [gedaagde 2] en [gedaagde 3] met hun advocaat aanwezig.

2.De beoordeling

Samenvatting en conclusie

2.1.
[eiseres] is de zus van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . [gedaagde 1] is hun vader. Deze zaak draait om een familiegeschil dat is ontstaan nadat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] het familiebedrijf [bedrijf A] . hebben overgenomen van [gedaagde 1] en zijn broer [persoon B] . [gedaagde 1] en [persoon B] hadden destijds allebei 50% van de aandelen in het familiebedrijf. De vennootschappen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben respectievelijk in 1989 en in 1991 allebei 50% van de aandelen verkregen. Volgens [eiseres] is zij daarbij benadeeld. [eiseres] gaat er namelijk van uit dat [persoon B] eerst zijn aandelen heeft verkocht aan [gedaagde 1] en dat [gedaagde 2] zijn aandelen vervolgens heeft verkregen van [gedaagde 1] met een lening van het familiebedrijf die in 1991 is komen te vervallen, terwijl er tussentijds niks is afgelost.
2.2.
Tegen deze achtergrond eist [eiseres] dat [gedaagde 1] c.s. een afschrift verstrekken van de akte waarmee [persoon B] in 1989 zijn aandelen in het familiebedrijf heeft overgedragen aan [gedaagde 1] , op straffe van een dwangsom. Dit document behelst volgens [eiseres] mogelijk een vorderingsrecht voor haar. Daarnaast zou het document een grond kunnen opleveren voor een onrechtmatige daad vanwege het benadelen van de nog open te vallen nalatenschap van haar ouders. [gedaagde 1] c.s. stellen zich onder andere op het standpunt dat het document niet bestaat.
2.3.
De eis van [eiseres] wordt afgewezen. [eiseres] heeft namelijk onvoldoende gesteld waaruit afgeleid kan worden dat de akte van aandelenoverdracht uit 1989 tussen [gedaagde 1] en [persoon B] bestaat, terwijl [gedaagde 1] c.s. het bestaan van dit document gemotiveerd betwisten. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Hierna legt de rechtbank dit oordeel uit.
Op [eiseres] rust de stelplicht en bewijslast
2.4.
De wettelijke regeling waarop [eiseres] haar eis baseert (artikel 843a Rv [1] ) gaat ervan uit dat met voldoende zekerheid vaststaat dat een gevorderd stuk bestaat. Op [eiseres] rust dan ook de stelplicht en de bewijslast dat [gedaagde 1] c.s. beschikken over het document waarvan zij afgifte vordert. [2] [eiseres] stelt dat [persoon B] in 1989 zijn aandelen heeft verkocht aan [gedaagde 1] en dat dit moet blijken uit een akte van aandelenoverdracht tussen [gedaagde 1] en [persoon B] . Tijdens de zitting is vastgesteld dat [eiseres] een afschrift eist van dit document en niet, zoals in het petitum staat, een afschrift van de onderhandse akte tussen [gedaagde 1] en [persoon B] over de verdeling van het familiebedrijf.
Het telefoongesprek met notaris [notaris X]
2.5.
Ter onderbouwing stelt [eiseres] dat zij op 5 september 2022 een telefoongesprek heeft gevoerd met notaris [notaris X] , die betrokken was bij de aandelentransactie in 1989. Volgens [eiseres] heeft [notaris X] in dat telefoongesprek verklaard dat [gedaagde 2] niet aanwezig was op de betreffende dag in 1989, hij ook geen partij was bij de transactie en dat er een getekende akte van de aandelenoverdracht tussen [gedaagde 1] en [persoon B] moet zijn. Daar staat tegenover dat [notaris X] in een verklaring van 9 augustus 2024 ontkracht dat hij ooit een telefoongesprek heeft gevoerd met [eiseres] . Daarbij verklaart hij ook dat hij het ondenkbaar acht dat hij iets heeft gezegd over de inhoud van een akte waarbij hij als notaris betrokken was tegen personen die daarbij geen partij zijn geweest. Bovendien kan hij naar eigen zeggen niets relevants verklaren over deze kwestie, omdat hij zich de transactie niet herinnert.
De familieruzie
2.6.
Verder stelt [eiseres] dat het onaannemelijk is dat [gedaagde 2] de aandelen direct van [persoon B] heeft gekocht, omdat toen al sprake was van ruzie in de familie. Dat hebben [gedaagde 1] c.s. echter betwist en dit blijkt verder nergens uit. Maar ook als ervan uitgegaan wordt dat er toen al een ruzie was en de verhoudingen binnen de familie op scherp stonden, levert dat onvoldoende onderbouwing op voor de stelling van [eiseres] dat [persoon B] zijn aandelen heeft verkocht aan [gedaagde 1] en niet rechtstreeks aan de vennootschap van [gedaagde 2] .
2.7.
In de dagvaarding noemt [eiseres] nog een aantal bewijsmiddelen, maar die heeft zij niet toegelicht of in het geding gebracht. De rechtbank gaat daar dus aan voorbij.
De akte uit 1989
2.8.
[gedaagde 1] c.s. hebben daarentegen wel voldoende onderbouwd dat de vennootschap van [gedaagde 2] haar aandelen in 1989 direct heeft verkregen van [persoon B] en dat het dus niet zo kan zijn dat er in 1989 een aandelentransactie heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde 1] en [persoon B] .
2.9.
Ten eerste is er de akte uit 1989 waarin staat dat [gedaagde 1] zijn aandelen overdraagt aan de vennootschap van [gedaagde 2] . Weliswaar voert [eiseres] aan dat die akte niet is ondertekend en gedateerd, maar partijen zijn het erover eens dat de akte geen notariële akte is. Dat was in 1989 ook geen wettelijk vereiste voor een geldige aandelenoverdracht. [3] Het ligt daarom voor de hand dat de originele akte waarop de handtekeningen van partijen en de datering staan, niet bewaard is gebleven in het notariële dossier, maar dat dit document gelet op het tijdsverloop is vernietigd. Op de versie waarover partijen wel beschikken staat weliswaar “w.g.” (was getekend) en geen datering, maar dat is gebruikelijk bij een afschrift van een originele akte. Ook [notaris X] schrijft in zijn verklaring van 9 augustus 2024 dat deze versie lijkt op een afschrift van het origineel. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding te twijfelen aan de authenticiteit van de akte waarover partijen beschikken.
Documenten van de heren [persoon C] , [persoon D] en [persoon E]
2.10.
Daarnaast hebben [gedaagde 1] c.s. twee verklaringen van de heer [persoon C] uit 2019 en zijn getuigenverklaring in het kader van een voorlopig getuigenverhoor op 4 maart 2021 overgelegd. Hij was destijds de accountant van het familiebedrijf. [persoon C] verklaart daarin dat [persoon B] uit het familiebedrijf wilde en dat toen de onderhandelingen zijn gestart tussen [gedaagde 2] en [persoon B] over de aandelenoverdracht. Die transactie is volgens [persoon C] tot stand gekomen en vastgelegd op het notariskantoor van [notaris X] .
2.11.
[gedaagde 1] c.s. hebben ook een advies van [persoon D] van 5 juli 1991 overgelegd. In dat advies gaat [persoon D] op verzoek van de ouders van [eiseres] onder andere in op de vraag of [eiseres] door de voorgenomen aandelentransactie tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] wordt benadeeld. In dat advies schrijft [persoon D] dat voor deze transactie het beste kan worden aangesloten bij de prijs die [gedaagde 2] heeft betaald aan [persoon B] .
2.12.
Tot slot hebben [gedaagde 1] c.s. een brief van [persoon E] van 26 september 1991 aan de belastingdienst overgelegd. Daarin schrijft hij dat de vennootschap van [gedaagde 2] in juni 1989 50% van het geplaatste aandelenkapitaal in het familiebedrijf heeft verworven van [persoon B] .
2.13.
In al deze stukken wordt dus bevestigd dat sprake is geweest van een aandelentransactie tussen [persoon B] en de vennootschap van [gedaagde 2] . Het lijkt er daarom heel erg op dat het zo is gegaan zoals [gedaagde 1] c.s. aanvoeren en in dat geval bestaat er geen akte van aandelenoverdracht tussen [gedaagde 1] en [persoon B] zoals [eiseres] stelt. [gedaagde 1] c.s. kunnen dan ook niet worden veroordeeld om een document aan [eiseres] te verstrekken dat naar alle waarschijnlijkheid niet bestaat.
Proceskosten
2.14.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De kosten van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief II)
- nakosten €
178,00
Totaal € 1.726,00
2.15.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de
beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
3537

Voetnoten

1.Per 1 januari 2025 is artikel 843a Rv vervallen en geldt artikel 194 Rv voor zaken die vanaf deze datum worden opgestart.
2.Hoge Raad 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9244.
3.Artikel 2:196 BW is op 1 januari 1993 in werking getreden.