ECLI:NL:RBROT:2025:2528

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11391295 CV EXPL 24-27807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van bijkomende kosten en rente na eisvermindering in een civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiseres, h.o.d.n. [handelsnaam 1], vorderingen ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [handelsnaam 3], wegens onbetaalde facturen voor bedrijfsvideo's. Eiseres heeft in opdracht van gedaagde video’s gemaakt en deze online geleverd, maar gedaagde heeft de factuur van € 907,50 niet tijdig betaald. Na aanmaningen heeft eiseres een incassobureau ingeschakeld en is zij deze rechtszaak gestart. Gedaagde heeft na dagvaarding een deel van het bedrag betaald, maar eiseres vordert nog € 226,08 aan bijkomende kosten en rente. Gedaagde betwist de bijkomende kosten en stelt dat de late betaling te wijten is aan eiseres, omdat de bewerkbare videobestanden niet zijn geleverd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat gedaagde zijn verweer te laat heeft ingebracht en dat eiseres terecht aanspraak maakt op de gevorderde incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 671,89. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11391295 CV EXPL 24-27807
datum uitspraak: 7 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam 1] , m.h.o.d.n. [handelsnaam 2],
woonplaats: Capelle aan den IJssel,
eiser,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam 3],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek en eisvermindering, met bijlagen;
  • de dupliek.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] voor hem bedrijfsvideo's gemaakt en deze na montage aan hem online geleverd. Omdat [gedaagde] ondanks aanmaningen de factuur hiervoor ter hoogte van € 907,50 niet betaalde, heeft [eiser] een incassobureau ingeschakeld met bijkomende kosten en is hij deze rechtszaak gestart. Die bijkomende kosten bestaan uit incassokosten van € 136,13, de wettelijke rente van € 89,95 en de proceskosten.
2.2.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] een bedrag van € 907,50 betaald. [eiser] heeft zijn eis daarom met dit bedrag verminderd en vordert nu nog € 226,08 met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.3.
[gedaagde] heeft de hoofdsom inmiddels betaald, maar hij is het niet eens met de bijkomende kosten, omdat volgens hem de late betaling te wijten is aan [eiser] . Verder voert [gedaagde] aan dat [eiser] de overeenkomst niet volledig is nagekomen, omdat de bewerkbare videobestanden niet zijn geleverd.
2.4.
Omdat [gedaagde] pas bij dupliek heeft aangevoerd dat [eiser] de overeenkomst niet (volledig) is nagekomen, zal de kantonrechter dit verweer als zijnde in strijd met de goede procesorde passeren. Van [gedaagde] mocht namelijk worden verwacht dat hij dit al bij conclusie van antwoord naar voren bracht. Het gaat in deze zaak daarom alleen nog over de vraag of [eiser] terecht aanspraak heeft gemaakt op rente en incassokosten. Geoordeeld wordt dat dat het geval is. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Incassokosten
2.5.
De gevorderde incassokosten van € 136,13 zijn terecht bij [gedaagde] in rekening gebracht. De kantonechter stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van de afnemer van diensten is en blijft om te zorgen voor de betaling van een factuur. [gedaagde] heeft uitgelegd dat hij de factuur contant wilde betalen en dat [eiser] het geld bij hem kon komen ophalen. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat de betaling contant zou gaan plaatsvinden en dat [eiser] het geld zou komen ophalen bij [gedaagde] . Partijen hebben weliswaar geprobeerd om samen tot een compromis te komen, maar dat is uiteindelijk niet gelukt. [eiser] wenste namelijk dat de factuur via een bankoverschrijving werd betaald, zoals ook staat vermeld op de factuur. Op het moment dat [gedaagde] de factuur had ontvangen was hij hiervan dus al op de hoogte. Uit de gevoerde correspondentie volgt bovendien dat [gedaagde] aanvankelijk, ook nadat de betalingstermijn reeds was verstreken, voornemens was om via een bankoverschrijving te betalen. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] daarna de betaling contant wilde toen, vooral nu hij de factuur na het uitbrengen van de dagvaarding alsnog via een bankoverschrijving heeft betaald. Nu er niet tijdig is betaald maakt [eiser] terecht aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten.
Wettelijke rente
2.6.
De wettelijke rente komt ook voor rekening van [gedaagde] , omdat hij de factuur niet op tijd heeft betaald en dus in verzuim is geraakt. Hij is daarom op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat hij met de betaling in verzuim was. [eiser] heeft gesteld dat de wettelijke rente € 89,95 is en [gedaagde] heeft dat niet betwist.
Proceskosten
2.7.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). Deze kosten zijn namelijk niet ten onrechte gemaakt. [gedaagde] wist ruim voor het starten van de procedure dat hij de factuur nog moest betalen en toch heeft hij deze onbetaald gelaten totdat [eiser] deze procedure is begonnen. Dat hij deze procedure is begonnen kan hem niet worden verweten. De kosten daarvan komen daarom voor rekening van [gedaagde] .
2.8.
De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 116,39 aan dagvaardingskosten, € 218,- aan griffierecht, € 270,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 135,-) en € 67,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 671,89. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 226,08 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 21 december 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 671,89;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
53954