ECLI:NL:RBROT:2025:246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/10/690742 / KG ZA 24-1179
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing executoriaal beslag in kort geding met betrekking tot appartementsrecht

In deze zaak, die op 7 januari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser, wonende in New Delhi, India, de opheffing van executoriale beslagen op zijn appartementsrecht. De beslagen waren ingeschreven in het kadaster en betroffen vorderingen van de Vereniging van Eigenaren (VvE) die waren gecedeerd aan gedaagde 1, en andere vorderingen van gedaagden. Eiser was bezig met de verkoop van het pand, met een geplande levering op 15 januari 2025. De procedure omvatte een kort geding waarin eiser verzocht om de beslagen op te heffen en gedaagden te veroordelen in de proceskosten. Gedaagden voerden verweer en stelden dat eiser nog een bedrag van € 21.281,01 aan hen verschuldigd was, vermeerderd met deurwaarders- en betekeningskosten. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser inderdaad nog een bedrag verschuldigd was, maar dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door gedaagden. De rechter besloot de opheffing van de beslagen toe te wijzen, onder de voorwaarde dat eiser een bedrag van € 2.727,52 aan gedaagden zou betalen of dat gedaagden schriftelijk instemden met het in depot houden van dit bedrag bij de notaris. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/690742 / KG ZA 24-1179
Vonnis in kort geding van 7 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te New Delhi, India,
eiser,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Laren,
2.
[gedaagde 2],
gevestigd te Almere,
gedaagden,
[gedaagde 1] is verschenen in persoon en [gedaagde 2] vertegenwoordigd door [naam 1] , penningmeester.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, 18 producties en een e-mail van [eiser]
  • de 9 producties van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagden] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het appartementsrecht, gelegen aan [adres ]
[adres ] (hierna: het pand).
2.2.
In het kadaster staan drie executoriale beslagen en een conservatoir beslag op het pand ingeschreven. Twee executoriale beslagen betreffen vorderingen van de VvE, welke vorderingen zijn gecedeerd aan [gedaagde 1] . Het derde executoriaal beslag en het conservatoir beslag ziet op vorderingen van [gedaagden] Het conservatoir beslag is opgeheven bij vonnis 15 maart 2024 van de kantonrechter in deze rechtbank, tegen welk vonnis hoger beroep is ingesteld.
2.3.
Op 30 juli 2024 heeft het gerechtshof Den Haag in hoger beroep tegen een tussen [eiser] en [gedaagde 1] gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 28 december 2022 arrest gewezen.
2.4.
[eiser] is bezig met de verkoop van het pand. Er is sprake van een voorlopige koopovereenkomst met geplande levering op 15 januari 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert opheffing van de executoriale belsagen op het pand en doorhaling daarvan in het kadaster, met machtiging van [eiser] om, als [gedaagden] nalaat de beslagen door te halen, zelf opdracht tot doorhaling te verstrekken. [eiser] vordert tevens veroordeling van [gedaagde 1] in de werkelijke proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Kernvraag is deze procedure is of [eiser] nog iets aan [gedaagden] verschuldigd is. Uit de stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat zowel [eiser] als [gedaagden] een bedrag van € 21.281,01 als uitgangspunt van hun berekeningen nemen. Zij zijn het er voorts over eens dat hierop de volgende bedragen in mindering strekken:
  • € 2.792,00 dat is ontvangen uit een derdenbeslag
  • € 8.731,05 dat in juni 2022 via notariskantoor Fokkema Linssen is ontvangen
Volgens [gedaagden] moet het bedrag worden vermeerderd met € 2.499,47 aan deurwaarders- en betekeningskosten en € 3.266,73 aan wettelijke rente over de periode 31 mei 2022 – 31 december 2024. Daarop strekt, volgens [gedaagden] , dan weer in mindering € 1.191,90 aan rente over € 8.731,05 omdat dat bedrag al op 15 juni 2022 is ontvangen. Dit betekent dat het geschil beperkt is tot de vraag over de verschuldigdheid van (i) een bedrag van € 7.186,09 dat (blijkbaar) nog bij notaris Fokkema Linssen staat (ii) de hoogte van verschuldigde wettelijke rente en (iii) de verschuldigdheid van deurwaarders- en betekeningskosten. Daarbij verdient nog opmerking dat [eiser] € 296,87 heeft gestort op de derdengeldenrekening van [naam 2], een advocaat die [gedaagden] in een aantal tussen partijen gevoerde procedures heeft bijgestaan. Ten aanzien van die betaling is aangegeven dat dit bedrag aan [gedaagden] mag worden doorgestort als de beslagen worden opgeheven en doorgehaald.
Het bedrag van € 7.186,09
4.2.
Vaststaat dat dit bedrag nog bij de notaris staat. De advocaat van [eiser] heeft op 6 januari 2023 aan de notaris laten weten dat het resterende saldo op de kwaliteitsrekening van de notaris – waarvan niet in geschil is dat dit € 7.186,09 is – kan worden doorgestort aan [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] . Bij e-mail van 11 januari 2023 is verduidelijkt dat daarmee het hiervoor genoemde bedrag is bedoeld. In eerdere procedures tussen partijen is geoordeeld dat bedoeld bedrag nog niet aan [gedaagden] is betaald. In het arrest van het gerechtshof van 30 juli 2024 is overwogen dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat [gedaagden] de rekening van de notaris heeft aangewezen als rekening waarop bevrijdend kon worden betaald. Wat daar ook van zij, gebleken is dat partijen elkaar in een patstelling houden. [eiser] meent dat [gedaagden] de notaris moet vragen om uitbetaling van het bedrag (wat dan volgens [eiser] deels verrekend wordt met een bedrag dat [gedaagden] nog aan de notaris verschuldigd is). [gedaagden] meent dat [eiser] het bedrag van de notaris terug moet vragen en rechtstreeks aan [gedaagden] moet betalen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de eerdere wel geaccepteerde betaling via de notaris en het niet weerspreken van de stelling waarom [gedaagden] geen betaling aan de notaris vraagt, sprake is van misbruik recht. [gedaagden] heeft het blijkbaar zelf in de hand om de betaling te verkrijgen maar kiest er blijkbaar voor om, al bijna twee jaar, niet om die betaling te vragen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het bedrag in aanmerking neemt als zijnde betaald, in de zin van betaalbaar gesteld.
Wettelijke rente
4.3.
Aan de hand van de stukken kan worden vastgesteld dat [eiser] niet steeds heeft betaald op de momenten dat hij betaling van [gedaagden] verschuldigd was. Niet op tijd betalen leidt tot verschuldigdheid van wettelijke rente, iets waar [eiser] blijkens zijn eigen berekening niet mee rekent. [eiser] betwist het bedrag dat [gedaagden] heeft berekend niet. Op dat bedrag moet, zoals hiervoor al is overwogen, volgens [gedaagden] zelf een bedrag van € 1.191,90 (rente over € 8.731,05) in mindering komen. Daarnaast vloeit uit wat hiervoor in 4.2. is overwogen voort dat ook de berekende rente over € 7.186.09 daarop in mindering moet worden gebracht en wel over de periode 11 januari 2023-31 december 2024. Enkelvoudig is dat een bedrag van € 855,05.
Deurwaarders- en betekeningskosten
4.4.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagden] in eerdere procedures tussen partijen aanspraak heeft gemaakt op notaris- en executiekosten. Van de notariskosten is bij vonnis van 15 maart 2024 geoordeeld dat die niet op [eiser] verhaald konden worden. Van de overige kosten is eerder geoordeeld dat die bij gebrek aan onderbouwing moeten worden afgewezen. In deze procedure heeft [gedaagden] echter een reeks exploten overgelegd en een berekening van de daarmee gemoeide kosten. [eiser] heeft daar niet op gereageerd, zodat dit bedrag als vermeerdering van de vordering in aanmerking worden genomen.
Cijfermatige conclusie
4.5.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de volgende conclusie. [eiser] is verschuldigd aan [gedaagden] € 21.281,01 vermeerderd met € 2.499,47 aan deurwaarders- en betekeningskosten (= € 23.780,48) en verminderd met:
€ 2.792,00
€ 8.731,05
€ 7.186,09
€ 1.191,90
€ 855,05
€ 296,87
= € 2.727,52
4.6.
Het hiervoor overwogene betekent dat, anders dan [eiser] stelt, hij naar voorlopig oordeel nog een bedrag aan [gedaagden] verschuldigd is. Van misbruik van (proces)recht door het handhaven (van de registratie) van de beslagen is daarom geen sprake. Dat betekent dat wanneer [eiser] prijs stelt op levering van het pand hij ofwel dat bedrag aan [gedaagden] moet betalen dan wel, als [gedaagden] daarmee instemt, dat bedrag (uit de verkoopopbrengst) vooralsnog ten behoeve van [gedaagden] in depot laat bij de notaris. Opmerking verdient dat [gedaagden] ter zitting heeft aangegeven daarmee in te kunnen stemmen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat deze instemming nog schriftelijke vastlegging behoeft. In dat geval worden gelden in depot gehouden in afwachting van de uitkomst het nog lopende hoger beroep dat [gedaagden] tegen het hiervoor genoemde vonnis van 15 maart 2024 heeft ingesteld. Bij dit oordeel is rekening gehouden met de belangen van beide partijen: het belang van [eiser] om zijn eigendom te gelde te maken en het belang van [gedaagden] bij zekerheid voor de , voorlopig berekende, (restant)vordering, in aanmerking nemend dat [eiser] in India woont en na vervreemding van het pand (blijkbaar) geen verhaalsobjecten in Nederland meer bezit.
Wat partijen verder nog aan de orde hebben gesteld
4.7.
Naar aanleiding van wat partijen verder nog aan de orde hebben gesteld overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Wanneer er voorafgaand aan een kort geding al een bodemvonnis tussen partijen is gewezen over (deels) hetzelfde geschil, geldt, in beginsel, de afstemmingsregel. Dat betekent dat de voorzieningenrechter haar oordeel moet afstemmen op het oordeel van de bodemrechter. Aanvaarde uitzonderingen op dat beginsel zijn in dit kort geding gesteld noch aannemelijk geworden.
Wanneer een kort geding wordt gevoerd op het moment dat er een hoger beroep loopt tegen een eerder gewezen vonnis tussen dezelfde partijen geldt, in beginsel, het prognoseverbod. Dat betekent dat niet vooruitgelopen kan worden op de uitkomst van het hoger beroep. Daar komt in dit geval nog bij dat [gedaagden] in dit kort geding zelf geen vordering heeft ingesteld (en dat overigens zonder advocaat ook niet kon).
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een flagrante schending van artikel 21 Rv door [eiser] . Hoewel aan [gedaagden] kan worden toegegeven dat [eiser] bepaalde zaken niet helemaal nauwkeurig en deels ook niet juist heeft weergegeven, is ook sprake van feiten en omstandigheden waarover partijen twisten. Bovendien geldt, deels, hetzelfde verwijt ten aanzien van [gedaagden] die immers pas nadat daarover vragen waren gesteld in zijn tweede termijn tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding toegaf te veel rente te hebben berekend.
De vorderingen
4.9.
Voor de vorderingen betekent wat hiervoor is overwogen dat de opheffingsvordering wordt toegewezen onder de hiervoor in 4.6. geformuleerde voorwaarde. Daarbij past dat die beslagen ook worden doorgehaald nadat de voorwaarde is vervuld. Voor het geval [gedaagden] de beslagen dan niet doorhaalt, wordt [eiser] gemachtigd om daartoe zelf opdracht te verstrekken aan het kadaster.
De proceskosten
4.10.
Hiervoor is al overwogen dat van misbruik van (proces)recht door [gedaagden] geen sprake is. Er is daarom ook geen grond voor toewijzing van de gevorderde veroordeling in de werkelijke proceskosten. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor een veroordeling van een van partijen in de proceskosten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat beide partijen een beetje gelijk hebben en niet van aanvang af volledig juist en nauwkeurig feiten en omstandigheden hebben gepresenteerd. Daarbij past een compensatie van de proceskosten wat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de op 18 juli 2018, 25 juli 2019 en 12 augustus 2020 in het kadaster ingeschreven beslagen op [adres ] , (kadastrale aanduiding [perceel] ) nadat [eiser] € 2.727,52 aan [gedaagden] heeft betaald dan wel, nadat [gedaagden] er schriftelijk mee ingestemd heeft om van de verkoopopbrengst een bedrag van € 2.727,52 bij de notaris in depot te houden in afwachting van een beslissing op het hoger beroep tegen het vonnis van 15 maart 2024 dan wel een door partijen overeengekomen schikking;
5.2.
gebiedt [gedaagden] om binnen twee werkdagen na vervulling van de in 5.1. geformuleerde voorwaarde de in 5.1. bedoelde beslagen door te (laten) halen in het kadaster door een daartoe strekkende opdracht te verstrekken aan deurwaarderskantoor Van der Velde Van Hal en een afschrift van die opdracht te malen naar [e-mailadres] ;
5.3.
machtigt [eiser] om zelf opdracht tot doorhaling van de in 5.1. bedoelde beslagen te verstreken aan het kadaster wanneer [gedaagde 1] niet binnen de termijn genoemd in 5.2. voldoen aan het daar opgenomen gebod;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025. [1]

Voetnoten

1.2009/2517