ECLI:NL:RBROT:2025:2441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1439 – FT RK 24/1440 & FT RK 24/1441 – FT RK 24/1442
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een dwangakkoord hebben aangevraagd op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekers, die in financiële problemen verkeren, hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, waarbij 33 van de 37 schuldeisers instemden met het voorstel. De schuldeisers Havensteder, Credivance en ABN AMRO weigerden echter in te stemmen, wat leidde tot de aanvraag van een dwangakkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekers kunnen bieden, gezien hun financiële situatie en werkcapaciteit. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling en dat de belangen van verzoekers en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft daarom besloten om Havensteder, Credivance en ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en hen te veroordelen in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke regeling. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2] &
[nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 20 februari 2025
in de zaak van:
[verzoeker] en,
[verzoekster] ,
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 18 oktober 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • Havensteder, in behandeling bij Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V. (hierna: Havensteder);
  • Credivance N.V., in behandeling bij Deurwaarder.com (hierna: Credivance);
  • ABN AMRO Bank N.V., in behandeling bij Deurwaarder.com (hierna: ABN AMRO);
  • DPG Media Magazines B.V. (hierna: DPG Media);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Credivance heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 6 februari 2025, aan schuldhulpverlening te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Dit akkoord is evenwel verleend onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat alle schuldeisers akkoord gaan met het voorstel. Nu hiervan geen sprake is, merkt de rechtbank Credivance aan als weigerende schuldeiser.
ABN AMRO heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 15 februari 2025, aan schuldhulpverlening te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Dit akkoord is evenwel verleend onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat alle schuldeisers akkoord gaan met het voorstel. Nu hiervan geen sprake is, merkt de rechtbank ABN AMRO aan als weigerende schuldeiser.
Ter zitting van 14 februari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer J.A. van Es, werkzaam bij Geldplein Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon A] en de heer [persoon B] , beiden werkzaam bij Havensteder.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat verzoekster wegens ziekte de zitting niet in persoon kan bijwonen en dat hij mede namens haar kan worden gehoord. Tijdens de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft verzoekster de zitting telefonisch bijgewoond.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat de vordering van DPG Media inmiddels niet meer bestaat. Het verzoek ten aanzien van DPG Media wordt als ingetrokken beschouwd.
De overige weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift 37 schuldeisers, waarvan 2 preferente schuldeisers en 35 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 338.699,08 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 25 juni 2024 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,52% aan de concurrente schuldeisers en 21,03% aan de preferente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast betrof toen € 332.572,77. De totale schuldenlast is derhalve hoger geworden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekers hebben op basis van hun inkomsten. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor (on)bepaalde tijd. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op basis van haar dienstverband voor 28 uur per week en op haar inkomsten als ZZP’er van gemiddeld 12 uur per week. Verzoekster werkt in de zorg. Daarnaast volgt verzoekster nog een opleiding, die (naar verwachting) op korte termijn wordt afgerond. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en budgetbeheer zal – na opheffing van het beslag op het inkomen van verzoeker – worden opgestart.
33 schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Havensteder, Credivance en ABN AMRO stemmen hier niet (onvoorwaardelijk) mee in. Zij hebben een vordering van in totaal € 127.389,90 op verzoekers, die 37,6% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Ter zitting heeft Havensteder te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden en zich af te vragen of dit het maximaal haalbare is. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. De door schuldhulpverlening overgelegde VTLB berekening bevat onjuistheden en is onvoldoende financieel transparant. Verzoekster is ZZP’er en kan meer uren in loondienst gaan werken. De afloscapaciteit van verzoekster kan daardoor nog hoger worden. Ook zouden de nog thuiswonende meerderjarige kinderen kunnen bijdragen in de kosten. Havensteder geeft de voorkeur aan het wettelijke schuldsaneringstraject, ook als dat meer kosten met zich brengt, want dat biedt meer waarborgen; dan is er controle op de verplichtingen. Ook hebben verzoekers eerder een minnelijk schuldhulpverleningstraject gehad in 2017, dat uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. Vanaf 2013 zijn er (inmiddels) negen betalingsregelingen afgesproken met verzoekers die allemaal niet zijn nagekomen. Havensteder heeft ook beschermingsbewind voorgesteld, maar volgens schuldhulpverlening is dat niet noodzakelijk. Er is ook geen sprake van budgetbeheer.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben Credivance en ABN AMRO geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Havensteder, Credivance en ABN AMRO bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Havensteder, Credivance en ABN AMRO in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Havensteder, Credivance en ABN AMRO een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 37,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk 33 van de 37 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker 38 uur per week werkt in loondienst. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Verzoekster beschikt over een baan voor 28 uur per week en werkt daarnaast nog als ZZP’er. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat verzoekster met overuren en haar werk als ZZP’er gemiddeld meer dan 32 uur per week werkt en ook onregelmatigheidstoeslag krijgt. Ook volgt verzoekster nog een opleiding die op korte termijn zal zijn afgerond, waarna haar contract zal kunnen worden aangepast naar 32 uur per week. Verzoekster volgt de opleiding naast dat zij voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting, waardoor deze opleiding geen belemmering is voor de vraag of het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers het maximale ten behoeve van hun schuldeisers zullen afdragen, is voldaan. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de eerdere schuldregeling in 2017 niet tot stand is gekomen, omdat toen enkele partijen niet instemden. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat in de eerder aan de schuldeisers toegezonden VTLB-berekening de geboortedata van de vier kinderen van verzoekers abusievelijk dubbel waren opgenomen en dat dit is gecorrigeerd. Voorts heeft schuldhulpverlening toegelicht dat budgetbeheer nog niet kon worden gestart, omdat er beslag ligt op het inkomen van verzoeker. Na opheffing van het beslag op het inkomen van verzoeker zal budgetbeheer worden opgestart. Ten slotte heeft verzoeker ter zitting verklaard dat de meerderjarige kinderen maandelijks bijdragen in de kosten en dat deze bijdrage is meegenomen in het akkoord.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Havensteder, Credivance en ABN AMRO, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om Havensteder, Credivance en ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Havensteder, Credivance en ABN AMRO zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Havensteder, Credivance en ABN AMRO om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Havensteder, Credivance en ABN AMRO in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.