ECLI:NL:RBROT:2025:243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/6963
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en herbeoordeling toeslagjaar 2006

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], een verzoek ingediend om compensatie voor kinderopvangtoeslag op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank Rotterdam heeft op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. Eiseres had in 2021 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag, waarbij compensatie was toegekend voor de jaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018. Echter, het toeslagjaar 2006 was ten onrechte niet beoordeeld door de Dienst Toeslagen. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat eiseres haar aanvraag had willen beperken tot de genoemde jaren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op het niet betrekken van het jaar 2006 en droeg de Dienst Toeslagen op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Dienst Toeslagen veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.750,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte het schrijnende leed dat eiseres had ondervonden door de beslissingen van de Dienst Toeslagen en deed een oproep tot extra ondersteuning voor eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Met het primaire besluit van 16 november 2021 is compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018 toegekend.
Met het bestreden besluit van 18 september 2023 is het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
De Dienst Toeslagen heeft op 15 november 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Dienst Toeslagen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres heeft op 19 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Met een besluit van 16 november 2021 is aan eiseres een definitief compensatiebedrag van € 36.623,- toegekend voor de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018.
2.1.
De Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) adviseerde om het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2021 gedeeltelijk gegrond te verklaren vanwege een gehanteerde onjuiste einddatum bij de berekening van de rente over gemiste kinderopvangtoeslag. De einddatum waarvan is uitgegaan in het primaire besluit is 10 november 2021 en dit had 16 november 2021 moeten zijn, de datum van de definitieve compensatiebeschikking.
2.2.
In het bestreden besluit is het door eiseres ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Als einddatum voor de wettelijke rente is nu 16 november 2021 aangehouden. Dit heeft geleid tot een lichte verhoging van het compensatiebedrag en dus tot een nabetaling aan eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bekendmaking beslissing op bezwaar
5.
5.1.
Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat het bestreden besluit niet op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt omdat het ten onrechte niet verstuurd is naar haar gemachtigde, maar naar haar persoonlijk. Daarnaast ontbreken de bijlagen die bij het bezwaar gevoegd hadden moeten worden.
5.2.
De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat het bestreden besluit en de op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de gemachtigde van eiseres gestuurd hadden moeten worden. Dit leidt de rechtbank echter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit om die reden niet in stand zou kunnen worden gelaten, nu eiseres hierdoor niet is benadeeld. Het bestreden besluit en de bijbehorende stukken zijn immers later in de procedure alsnog bij gemachtigde terecht gekomen. Eiseres heeft, ondanks de oorspronkelijke fout in de verzending, de mogelijkheid gehad om haar standpunten en argumenten volledig naar voren te brengen tijdens de procedure. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Berekening immateriële schadevergoeding
6.
6.1.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding onjuist is vastgesteld. Ten onrechte is volgens eiseres de datum van de eerste compensatiebeschikking aangehouden in de berekening. Eiseres is van mening dat de immateriële schadevergoeding door dient te lopen tot aan de dagtekening van het bestreden besluit.
6.2.
Zoals in het verweerschrift toegelicht is in het bestreden besluit de vergoeding voor immateriële schade berekend tot aan de datum van het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft de Dienst Toeslagen dit nogmaals toegelicht. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres deze beroepsgrond ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft dus geen verdere bespreking meer.
Herbeoordeling toeslagjaar 2006
7.
7.1.
Eiseres stelt dat het toeslagjaar 2006 ten onrechte niet is meegenomen in de herbeoordeling. Volgens eiseres heeft zij in 2006 ook kinderopvang genoten, en in verband daarmee kinderopvangtoeslag ontvangen dan wel aangevraagd. Eiseres betoogt dat haar verzoek tot herbeoordeling betrekking heeft op alle jaren waarin toeslag is genoten. Als de Dienst Toeslagen stelt dat er geen kinderopvangtoeslag is genoten over 2006, is het aan de Dienst om aan te tonen dat door eiseres over het jaar 2006 geen herbeoordelingsverzoek is ingediend. Voor zover de Dienst Toeslagen zich op het standpunt stelt dat eiseres over 2006 geen kinderopvangtoeslag zou hebben aangevraagd, omdat dit niet zichtbaar is in het SAS-overzicht, merkt eiseres op dat de Dienst Toeslagen met een verouderd verwerkingssysteem werkt, waardoor niet alle gegevens met betrekking tot de ontvangen kinderopvangtoeslag in het dossier zijn opgenomen. Eiseres heeft ook in 2005 kinderopvangtoeslag ontvangen en ze heeft in 2006 ook gewerkt, dus het is niet logisch dat ze in 2006 geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
7.2.
De Dienst Toeslagen stelt dat er over het jaar 2006 geen kinderopvangtoeslag is aangevraagd en dat dit jaar om die reden niet is meegenomen in de herbeoordeling. Tijdens de zitting heeft de Dienst Toeslagen nader toegelicht hoe het proces rondom herbeoordelingsverzoeken verloopt. Wanneer een ouder een verzoek tot herbeoordeling indient, wordt dit in samenspraak met de persoonlijk zaakbehandelaar toegespitst op de jaren waarin er kinderopvangtoeslag is ontvangen. Dit verzoek wordt vervolgens ter bevestiging aan de ouder voorgelegd, waarna de definitieve omvang van de herbeoordeling wordt vastgesteld. De Dienst Toeslagen heeft tijdens de bezwaarprocedure alsnog in de systemen gezocht en heeft geconstateerd dat er voor het jaar 2006, ook niet uit een zogenoemd SAS-overzicht of uit een betalingsoverzicht, blijkt dat er een beschikking of uitkering van kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft daartegenover volgens de Dienst Toeslagen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in 2006 wel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals deze rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van 17 december 2024 [1] , geldt als uitgangspunt dat een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht betrekking heeft op alle jaren voorafgaand aan 2020 waarin de aanvrager kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd of waarin een beschikking daarover is afgegeven. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het niet voor de hand ligt dat een aanvrager zijn of haar verzoek beperkt, aangezien de aanvrager doorgaans een zo volledig mogelijk herstel van zijn of haar situatie zal nastreven. Het is daarom aan de Dienst Toeslagen om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres haar verzoek wél heeft willen beperken.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de Dienst Toeslagen in dit geval onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar aanvraag heeft beperkt tot de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018. Eiseres heeft in haar aanvraag de jaren waarop de herbeoordeling zou moeten zien niet op voorhand beperkt. Op pagina 13 van het herbeoordelingsformulier is aangegeven dat het verzoek herbeoordeling onder andere ziet op het jaar 2006. Echter, op pagina 2 staat onder punt 3 (de jaren die het verzoek betreft) het jaar 2006 niet genoemd. Voor zover de Dienst Toeslagen zich op het standpunt stelt dat de aanvraag door eiseres in het gesprek met de persoonlijke zaaksbehandelaar heeft beperkt, geeft het dossier daarover in ieder geval geen informatie zoals een gespreksverslag. Hierbij is ook van belang dat eiseres geen mogelijkheid heeft gehad om de vastlegging van de aanvraag te controleren of te betwisten. Het overlegde SAS-overzicht en het betalingsoverzicht maken dit niet anders, omdat hieruit niet zonder valt meer valt op te maken dat in 2006 geen kinderopvangtoeslag is aangevraagd of ontvangen; zo is het jaar 2005 niet opgenomen in het SAS-overzicht, terwijl vast staat dat in dit jaar kinderopvangtoeslag is ontvangen. De rechtbank kan er dus niet vanuit gaan dat dit overzicht volledig is.
7.5.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de Dienst Toeslagen het toeslagjaar 2006 ten onrechte niet heeft beoordeeld. Het uitgangspunt is dat de aanvraag van eiseres ook betrekking heeft op dit jaar, nu de Dienst Toeslagen niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de aanvraag heeft willen beperken. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen het toeslagjaar 2006 in het bestreden besluit had moeten betrekken.
7.6.
Het bestreden besluit is dus op dit punt niet goed gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover de Dienst Toeslagen het toeslagjaar 2006 daarin niet heeft betrokken. De Dienst Toeslagen dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

8.
8.1.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het betrekking heeft op het niet betrekken daarin van het jaar 2006. De Dienst Toeslagen is gehouden een nieuw, deugdelijk gemotiveerd, besluit te nemen over het jaar 2006. De beoordeling van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018 blijft ongewijzigd en in stand.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de Dienst Toeslagen ook in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
8.3.
Tot slot merkt de rechtbank het volgende op. Zoals ook ter zitting is gebleken, is het leed dat eiseres jarenlang heeft ondervonden als gevolg van de beslissingen van de Dienst Toeslagen schrijnend. Eiseres heeft aangegeven dat zij zich niet gehoord heeft gevoeld in het compensatietraject. De rechtbank doet daarom een oproep aan de Dienst Toeslagen om in dit opzicht nader te kijken naar de situatie van eiseres en haar waar mogelijk extra ondersteuning te bieden. Het is van groot belang dat zij, ondanks de complexiteit van de zaak, voelt dat zij gehoord en geholpen wordt. Ter zitting heeft de Dienst Toeslagen hiertoe al bereidheid getoond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 september 2023, voor zover daarin niet ook het jaar 2006 is beoordeeld;
- draagt de Dienst Toeslagen op alsnog in bezwaar te beslissen over het jaar 2006 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.J. Huisman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.1
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
Artikel 2.2
De compensatie bestaat uit:
a. een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
b. een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
c. een bedrag voor materiële schade;
d. een bedrag voor immateriële schade;
e. een bedrag voor invorderingskosten;
f. een bedrag voor proceskosten;
g. een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 2.3
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.
2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b, is gelijk aan het bedrag van de bestuurlijke boete dat is betaald.
3. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel c, is gelijk aan de som van 25% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, en 25% van het bedrag van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b.
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
5. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel e, is gelijk aan de kosten die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor invorderingshandelingen in verband met de beschikking, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, met inbegrip van betaalde invorderingsrente.
6. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel f, is een forfaitair bedrag voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, dat is vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, waarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken, verminderd met een reeds toegekende of nog te toe te kennen proceskostenvergoeding.
7. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
8. De bedragen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, worden vermeerderd met 1%.
9. Het bedrag van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is de aanvullende werkelijke schade, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, vermeerderd met 1%.
Artikel 2.7
1. Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel en daarvoor voor 1 januari 2024 een aanvraag heeft ingediend, kent de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van
€ 30.000, met dien verstande dat dit bedrag wordt verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met de bedragen die de aanvrager op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag al op grond van een herstelmaatregel heeft ontvangen. Bij vermindering tot nihil vindt geen toekenning plaats.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:17
Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, stelt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking aan de gemachtigde.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam, 17 december 2024, ECLI: 2024:13134