ECLI:NL:RBROT:2025:242

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11007330 CV EXPL 24-8127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot terugbetaling van een lening en afwijzing van schadevergoeding en verhuiskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [persoon A] en [persoon B] (gezamenlijk aangeduid als '[persoon A] c.s.') en [persoon C]. De eisers, [persoon A] en [persoon B], hebben een lening van € 2.000,- aan [persoon C] verstrekt, welke door [persoon C] is erkend maar nog niet is terugbetaald. De rechtbank heeft de vordering in conventie van [persoon A] c.s. toegewezen, omdat [persoon C] erkende dat hij het bedrag verschuldigd was.

Daarnaast heeft [persoon C] schadevergoeding gevorderd van [persoon A], stellende dat deze zijn wasmachine kapot heeft gemaakt en dat hij hierdoor een nieuwe moest kopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [persoon C] niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen, waardoor deze is afgewezen. Ook de vordering tot verhuiskostenvergoeding is afgewezen, omdat [persoon C] niet heeft aangetoond dat de gevolgen van het onderverhuren zonder toestemming van de hoofdverhuurder voor rekening van [persoon A] zouden moeten komen.

De rechtbank heeft de rente toegewezen vanaf 11 maart 2024 en de proceskosten voor rekening van [persoon C] gesteld, omdat hij ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11007330 CV EXPL 24-8127
datum uitspraak: 10 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[persoon A] , wonende in Amsterdam,

2. [persoon B], wonende in Parchal (Portugal),
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. J.F. Overes,
tegen
[persoon C],
woonplaats: Spijkenisse,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. L.A. Jansen.
Partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’, ‘ [persoon B] ’ (gezamenlijk ‘ [persoon A] c.s.’) en ‘ [persoon C] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 maart 2024;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van de zitting op 24 oktober 2024;
  • de mail van de gemachtigde van [persoon A] c.s. van 12 november 2024;
  • de mail van de gemachtigde van [persoon C] van 9 december 2024.
1.2.
Op 24 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [persoon A] en [persoon B] met hun gemachtigde en [persoon C] met zijn gemachtigde.

2.De beoordeling in conventie en reconventie

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[persoon C] heeft 6 januari 2023 tot 7 december 2023 zijn huurwoning onderverhuurd aan [persoon A] zonder toestemming van de hoofdverhuurder. Toen de hoofdverhuurder hiermee bekend is geworden, heeft zij [persoon C] verzocht de huurovereenkomst op te zeggen. Dit heeft hij gedaan per 1 juli 2024. Verder hebben [persoon A] c.s. op 30 augustus 2023 € 2.000,- aan [persoon C] geleend. Omdat dit bedrag nog niet is terugbetaald, vorderen zij in deze procedure betaling daarvan. [persoon C] erkent deze eis, maar hij vindt dat hij schade heeft geleden waarvoor [persoon A] aansprakelijk is. Volgens hem heeft [persoon A] namelijk zijn wasmachine kapot gemaakt en heeft hij een nieuwe moeten kopen voor € 578,-. En [persoon A] zou de onderhuur hebben gemeld bij de hoofdverhuurder waardoor [persoon C] de woning is kwijtgeraakt. Hij eist daarom een verhuisvergoeding van € 7.428,-. [persoon A] is het hiermee niet eens. Geoordeeld wordt dat de vordering van [persoon A] c.s. wordt toegewezen en de vordering van [persoon C] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De vordering van [persoon A] c.s.
2.2.
[persoon C] heeft erkend dat hij € 2.000,- heeft geleend van [persoon A] c.s. en dat hij dit moet terugbetalen. De vordering wordt dan ook toegewezen.
De vordering van [persoon C]
2.3.
[persoon A] heeft betwist dat de wasmachine kapot was. Het had vervolgens op de weg van [persoon C] gelegen te onderbouwen dat dat wel het geval was en waarom [persoon A] daarvoor aansprakelijk zou zijn. Dit heeft hij niet gedaan. [persoon C] heeft alleen de factuur van een nieuwe wasmachine overgelegd en dat is onvoldoende. Niet kan dan ook worden vastgesteld dat en waarom [persoon A] schadevergoeding zou moeten betalen. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
2.4.
De gevorderde verhuiskostenvergoeding wordt ook afgewezen. Het standpunt van [persoon C] wordt zo begrepen dat hij vindt dat [persoon A] onrechtmatig heeft gehandeld door de hoofdverhuurder te vertellen over de onderhuur waardoor [persoon C] de woning heeft moeten verlaten en dat de kosten daarvan de schade is die hij heeft geleden. Voor dit standpunt geldt echter dat deze zodanig mager is geconcretiseerd dat niet kan worden gezegd dat aan de stelplicht is voldaan. Van [persoon C] had in ieder geval mogen worden verwacht dat hij zou uitleggen waarom de gevolgen van het onderverhuren zonder toestemming van de hoofdverhuurder voor rekening en risico van [persoon A] zouden moeten komen.
Rente
2.5.
De rente wordt toegewezen vanaf 11 maart 2024, omdat [persoon A] c.s. genoeg hebben gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [persoon C] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [persoon C] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon C] in conventie aan [persoon A] c.s. moet betalen op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 87,- aan griffierecht en € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [persoon A] c.s. begroot op € 339,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt voor het antwoord in reconventie x € 339,-). Voor kosten die [persoon A] c.s. maken na deze uitspraak moet [persoon C] een bedrag betalen van € 102,-. Dat is in totaal € 1.073,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [persoon A] c.s. dat eisen en [persoon C] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

In conventie en in reconventie

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [persoon C] om aan [persoon A] c.s. te betalen € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 11 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [persoon C] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon A] c.s. worden begroot op € 1.073,38;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
53954