ECLI:NL:RBROT:2025:2331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
10/131096-21, 10/256116-20 en 10/025780-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging door verdachte met contactverbod en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging. De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling: eerst tegen een douanemedewerker en later tegen een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) tijdens een controle op de Winkeltijdenwet. De rechtbank heeft het beroep van de verdachte op noodweer verworpen en hem vrijgesproken van de bedreiging van de burgemeester van Schiedam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en medewerkers van de gemeente Schiedam. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn van de strafvervolging. De rechtbank heeft ook de rapportages van psychologen en reclassering betrokken in haar oordeel, waarbij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft die van invloed is op zijn gedrag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/131096-21, 10/256116-20 en 10/025780-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 3 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 in [geboorteplaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. C.J.J. Kwint, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding inzake 10/256116-20 is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging(en) is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • in de zaak met parketnummer 10/131096-21: bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • in de zaak met parketnummer 10/256116-20: bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • in de zaak met parketnummer 10/025780-21: bewezenverklaring van ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contact- en locatieverbod, met bevel tot toepassing van vervangende hechtenis indien niet aan de maatregel wordt voldaan en bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak in de zaak met parketnummer 10/131096-21
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Daartoe is gesteld dat de verdachte in de uitgewerkte telefoongesprekken heeft gezegd dat hij zichzelf van het leven wilde beroven door zichzelf in brand te steken voor het gemeentehuis. Dat geeft aanleiding om te denken dat de verdachte niet alleen zichzelf maar ook anderen in brand zou steken. Bij de aanhouding van verdachte heeft de politie een jerrycan met benzine en stukken karton in zijn auto aangetroffen. Hiermee kan vuur worden gemaakt. Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat de verdachte heeft gedreigd met brandstichting in de richting van de burgemeester van Schiedam en de medewerkers van de gemeente Schiedam die bij het gemeentehuis aanwezig waren, aldus de officier van justitie.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft die dag vanwege de bestuurlijke sluiting van zijn winkel in een kennelijke staat van frustratie en emotie in telefoongesprekken met de politie een hele reeks uitlatingen gedaan van nogal diverse aard. Dat de politie is gealarmeerd en is gaan optreden is begrijpelijk en terecht. Achteraf beschouwd hadden de meeste van de uitlatingen van de verdachte echter, zo is uit de bewoordingen daarvan af te leiden, betrekking op hemzelf en waren kennelijk bedoeld om uiting te geven aan die frustratie. Dat hij in deze context ook iets heeft gezegd over de burgemeester, van de strekking dat deze ‘corrupt’ zou zijn en moest worden ‘beschermd’ en ‘zich elke dag zou gaan schamen’, heeft temidden van al deze verbale uitingen naar het oordeel van de rechtbank in dit opzicht onvoldoende zelfstandige betekenis. Ook het rondrijden met een jerrycan benzine is – bezien naar het verder weinig doelgerichte gedrag van de verdachte die middag – opmerkelijk maar in deze samenhang onvoldoende om te kunnen vaststellen dat er sprake was van een gerechtvaardigde redelijke vrees dat hij de burgemeester daadwerkelijk iets aan zou doen. De rechtbank spreekt verdachte hiervan daarom vrij. De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de in de tenlastelegging genoemde uitlatingen van de verdachte niet volgt dat hij heeft geprobeerd de burgemeester of de gemeente te dwingen hem toe te staan de winkel te openen, dan wel een oplossing te vinden voor de winkelsluiting. De uitlatingen leveren naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen poging op om de in de tenlastelegging genoemde personen te dwingen een ander standpunt in te nemen over de winkelsluiting, dan wel iets anders te doen, niet te doen of te dulden in de zin van artikel 284 Sr.
4.2.
Bewijswaardering in de zaak met parketnummer 10/025780-21
4.2.1.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld.
Op 18 februari 2020 deed [aangever] aangifte van mishandeling door de verdachte. [aangever] heeft verklaard dat hij op 17 februari 2020 voorbij de winkel van de verdachte liep in de richting van de Koemarkt. Hij zag dat de verdachte in zijn richting kwam lopen. De verdachte ging op korte afstand, neus aan neus, voor [aangever] staan en er ontstond een woordenwisseling. [aangever] probeerde weg te lopen, maar de verdachte bleef dicht bij hem staan. Toen [aangever] zijn telefoon pakte, sloeg de verdachte de telefoon uit zijn hand. Daarop heeft [aangever] de verdachte geslagen, waarop een gevecht is ontstaan waarbij de verdachte [aangever] meerdere malen op zijn hoofd heeft geslagen.
De verbalisant [verballisant] heeft de camerabeelden van de winkel van de verdachte van 17 februari 2020 bekeken en beschreven. Verbalisant [verballisant] zag op de beelden dat [aangever] omstreeks 12:42:13 zijn telefoon uit zijn jas haalde en dat de verdachte sloeg op de rechterhand dan wel de telefoon van [aangever]. [aangever] reageerde daarop door de verdachte een vuistslag te geven op zijn hoofd. Vervolgens nam [aangever] een gevechtshouding aan en liep achteruit. Terwijl de verdachte op [aangever] bleef aflopen, gaf [aangever] hem nogmaals een vuistslag op het hoofd. Vervolgens pakte de verdachte [aangever] beet en sloeg hem meerdere malen met zijn vuist op het hoofd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte [aangever] heeft mishandeld door hem meermalen met gebalde vuist in het gezicht althans tegen het lichaam te slaan.
4.3.
Bewijswaardering in de zaak met parketnummer 10/256116-20
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde onder feit 1, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ook ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake kan zijn van wederspannigheid, nu de betreffende ambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren; de verdachte werd aangevallen door buitengewoon opsporingsambtenaar [ambtenaar 1].
4.3.2.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld.
Op 10 oktober 2020, omstreeks 22:25 uur, zagen buitengewoon opsporingsambtenaren [ambtenaar 1], [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] (hierna gezamenlijk te noemen: boa’s) dat de winkel van de verdachte na sluitingstijd nog geopend was. Zij besloten een controle te starten en het winkelpersoneel aan te spreken. De verdachte kwam daarop de winkel binnen en ging neus aan neus staan met de boa’s, liet de boa’s niet uitpraten en begon te schelden. Toen de verdachte heel dicht op [ambtenaar 1] ging staan, duwde deze de verdachte weg. Dit is geëscaleerd met duwen en trekken over en weer, waarbij [ambtenaar 1] tot slot, terwijl hij werd vastgehouden, door de verdachte op zijn neus en lip werd geslagen en in zijn arm werd gebeten. In het ziekenhuis is vastgesteld dat [ambtenaar 1], een wond in de vorm van een gebit in zijn linker bovenarm had, een snijwond in de lip en schrammen. Toen de boa’s de verdachte wilden aanhouden, gaf hij geen gehoor aan hun instructies. Hij begon tegen te stribbelen en pakte het vest van een van de boa’s vast.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het letsel van [ambtenaar 1] niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 1. primair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 1. subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de boa’s niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren. De boa’s waren aanwezig in verband met de geconstateerde overtreding van de Winkeltijdenwet en dus was hun aanwezigheid als zodanig rechtmatig. Waar de raadsman heeft betoogd dat [ambtenaar 1] de verdachte heeft aangevallen en de verdachte zich heeft verdedigd, zodat de aanhouding niet rechtmatig was en van wederspannigheid geen sprake kan zijn, wordt dit betoog verworpen. Uit de bewijsmiddelen moet, tegen de achtergrond van de coronapandemie die op dat moment heerste, worden afgeleid dat boa [ambtenaar 1] door de verdachte, die op dat moment neus aan neus met [ambtenaar 1] stond, een duw te geven ervoor heeft willen zorgen dat de verdachte op voldoende afstand van hem, [ambtenaar 1] kwam te staan. Van een aanval was derhalve geen sprake, de aanhouding was rechtmatig.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding.
Het ten laste gelegde feit 3 is door de verdachte bekend, zodat dit feit zonder nadere bespreking bewezen zal worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/025780-21 en het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 10/256116-20 heeft begaan op die wijze dat:
10/025780-21
hij op 17 februari 2020 te Schiedam
[slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met gebalde vuist in het gezicht
althans tegen het lichaam te slaan.
10/256116-20
1
hij op 10 oktober 2020 te Rotterdam,
een ambtenaar, [ambtenaar 1],
gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door voornoemde [ambtenaar 1]:
- meermalen tegen het gezicht te stompen/slaan, en
- vast te pakken en te duwen en te trekken, en
- te bijten in de linker bovenarm.
2
hij op 10 oktober 2020 te Schiedam, toen de
aldaar dienstdoende [ambtenaar 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar) en [ambtenaar 2]
(buitengewoon opsporingsambtenaar) en [ambtenaar 3] (buitengewoon
opsporingsambtenaar), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 van het Wetboek van strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast
hadden teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie
en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het
politiebureau aan [adres 2],
zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaaren,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door
- zijn arm aan te spannen en deze (telkens) opzettelijk gewelddadig te rukken en
te trekken en te verplaatsen in een richting tegengesteld als waarin voornoemde
opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te bewegen, en
- het steek-werende vest van voornoemde [ambtenaar 2], vast te houden;
3
hij op 10 oktober 2020, te Schiedam,
een persoon genaamd [ambtenaar 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend deze de woorden toegevoegd:
- " Ik maak je af" en "Ik maak je dood" .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/025780-21
mishandeling
In de zaak met parketnummer 10/256116-20
1 (subsidiair)
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
2
wederspannigheid
3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
5.1.
Strafbaarheid feit in de zaak met parketnummer 10/025780-21
5.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er sprake is geweest van een situatie waarbij de verdachte zich tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft mogen verdedigen. De verdachte komt daarom een geslaagd beroep op noodweer toe.
5.1.2
Beoordeling
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit betoog. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte naar [aangever] toeliep en de confrontatie opzocht. [aangever] wilde weglopen, maar de verdachte daagde hem uit door voor hem te blijven staan. Gelet op deze gedragingen van de verdachte die vooraf zijn gegaan aan de vuistslagen van [aangever] tegen het hoofd van de verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer faalt.
5.1.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
5.2.
Strafbaarheid in de zaak met parketnummer 10/256116-20
5.2.1
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het subsidiaire ten laste gelegde onder feit 1 en ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte werd aangevallen door buitengewoon opsporingsambtenaar [ambtenaar 1]. Daarmee was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [ambtenaar 1], waartegen verdediging geboden was.
5.2.2
Beoordeling
Zoals hiervoor aan de orde is gekomen heeft boa [ambtenaar 1] er door het geven van een duw voor willen zorgen dat de verdachte op voldoende afstand van hem, [ambtenaar 1] kwam te staan. Van een aanval was derhalve geen sprake; de duw is niet aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
5.2.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel is gebaseerd
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft ten eerste een douanemedewerker, die toevallig langs de winkel van de verdachte liep, mishandeld door hem meerdere malen te slaan. Enkele maanden later heeft de verdachte zich misdragen tijdens een controle op grond van de Winkeltijdenwet. De verdachte heeft ter zitting erkend dat zijn winkel in strijd met de Winkeltijdenwet nog geopend was. Gelet hierop is de verontwaardiging van de verdachte over de aanwezigheid van de boa’s misplaatst, want de boa’s waren gerechtigd om de controle uit te voeren. De verdachte heeft de boa’s uitgescholden en bedreigd en hij heeft zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding. Daarmee heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de boa’s, terwijl de betrokken boa’s bezig waren met hun werk in het algemeen belang. Verder rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij zich uiterst provocerend heeft gedragen door in coronatijd heel dicht op de boa’s te gaan staan zonder mondkapje, terwijl het destijds algemeen bekend was dat afstand bewaren van belang was in het kader van de verspreiding van het corona-virus. Met zijn gedrag heeft de verdachte een escalatie (het snel ontstaan van emoties en geweld) in de hand gewerkt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft ook gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2024 van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 31 juli 2021. Dit rapport houdt samengevat en voor zover hier van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis anderszins omschreven met antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Hoewel hij weet heeft van de strafbaarheid van bedreigingen, is de indruk dat hij op dat moment geen alternatieven heeft om met zijn opgelopen spanningen en emoties om te gaan. Als hiervan wordt uitgegaan, kan gesteld worden dat de geconstateerde problematiek enige rol speelt in het ontstaan van de ten laste gelegde feiten. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht en er wordt uitgegaan van enige doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte in het ten laste gelegde, kunnen enkele voorzichtige aanbevelingen worden gedaan op het gebied
van behandeling en juridische kaders: ambulante behandeling gericht op het her-
kennen van risicovolle patronen en het vergroten van copingvaardigheden, kan
het recidivegevaar beperken. Alsook een reclasseringstoezicht waarin het functio-
neren van de verdachte kan worden gevolgd.
Psychiater [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 juli 2021. Dit rapport houdt - samengevat en voor zover hier van belang - het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis anderszins omschreven met antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het risico op recidive van gewelddadige delicten is matig hoog. De psychiater adviseert om de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte vanwege de nauwe samenhang met zijn getraumatiseerde jeugd en de daaruit ontstane persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt om de verdachte een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, bijvoorbeeld bij een forensische polikliniek als De Waag waar hij reeds is aangemeld.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 maart 2024. Dit rapport houdt - samengevat en voorzover hier van belang - het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De verdachte staat ruim 4 jaar onder toezicht bij de reclassering in het kader van schorsing. Verschillende intakegesprekken bij de hulpverleningsinstanties hebben niet geleid tot de start van een ambulante behandeling. De verdachte is achterdochtig en zoekt zelfstandig hulp via zijn huisarts en psychiater. Voortzetting van het toezicht zal volgens de reclassering niet leiden tot gedragsverandering of vermindering van het recidiverisico. De problematiek van de verdachte is te complex voor een ambulant kader. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook adviseert de reclassering een contact- en locatieverbod ten aanzien van [ambtenaar 1] en [naam 3].
De rechtbank heeft de informatie uit het rapport van de reclassering en de rapportages van de psycholoog en psychiater betrokken bij haar oordeel. Hoewel het advies van psycholoog ziet op feiten die geen onderdeel zijn van de bewezenverklaring, ligt naar het oordeel van de rechtbank dezelfde problematiek van de verdachten ten grondslag aan de bewezenverklaarde feiten. Om die reden zal de rechtbank daar rekening mee houden in strafmatigende zin.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Verder constateert de rechtbank dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn is aangevangen op 11 oktober 2020 en 5 januari 2021, omdat de verdachte op die data bekend is geworden met de verdenkingen tegen hem. Nu de rechtbank een redelijke strafvervolgingstermijn van twee jaar in deze zaken aangewezen acht, is er sprake van een overschrijding van die redelijke termijn van meer dan 12 maanden. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn (in overwegende mate) niet aan de verdachte toe te rekenen is, zal dit gecompenseerd worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank houdt verder rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte al geruime tijd onder reclasseringstoezicht staat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank ook rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts weegt de rechtbank mee dat in de zaak met parketnummer 10/025780-21 het slachtoffer ook zelf vuistslagen heeft uitgedeeld aan de verdachte. De officier van justitie heeft ter zitting medegedeeld dat de aangifte daarvan voorwaardelijk is geseponeerd. Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de 35 dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast zal de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 (twee) jaren opleggen (artikel 38v Sr). Dit houdt in de eerste plaats in een contactverbod met [ambtenaar 1], geboren op [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 2]. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde [ambtenaar 1] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Ten tweede houdt deze maatregel in een verbod om telefonisch contact op te nemen met medewerkers van de gemeente Schiedam. Gelet op de bewezen verklaarde feiten en het rapport van de reclassering moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen ten aanzien van personen die werkzaam zijn bij de gemeente. Door middel van deze maatregel wordt dat zoveel mogelijk voorkomen, terwijl, door de maatregel te beperken tot telefonisch contact, de verdachte in staat blijft om schriftelijk, al dan niet langs elektronische weg, contact met de gemeente Schiedam te leggen. Ook ten aanzien van deze maatregel zal worden bevolen dat deze dadelijk uitvoerbaar is, gezien het feit dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens personen werkzaam bij de gemeente Schiedam.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/256116-20. De benadeelde partij vordert (na vermindering van eis ter zitting) een vergoeding van € 1.290,61,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleitte vrijspraak, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde materiële schade ten aanzien van het camerasysteem af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van causaal verband, alsmede de immateriële schade fors te matigen.
8.2.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1. en 3. bewezen verklaarde strafbare feiten in de zaak met parketnummer 10/256116-20, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen. Met betrekking tot de kosten in verband met de aanschaf van het camerasysteem overweegt de rechtbank dat er voldoende samenhang is tussen de gestelde schade en de bewezenverklaarde strafbare feiten, nu de benadeelde partij zich vanwege de mishandeling en daarop volgende bedreiging genoodzaakt heeft gezien een camerasysteem aan te schaffen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1. en 3. bewezen verklaarde strafbare feiten in de zaak met parketnummer 10/256116-20, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt passend en geboden geacht. Dat betekent onder meer dat de overheid de schadevergoeding gaat innen en dat als de verdachte niet betaalt, hij voor een maximum aantal dagen gegijzeld kan worden.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.290,61, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 180, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte in de zaak met parketnummer 10/131096-21 het
primair en subsidiair ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 10/256116-20 het
primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte in de zaak met parketnummer 10/256116-20 het ten
laste gelegde onder 1 (subsidiair), 2 en 3, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met
[ambtenaar 1], geboren op [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 2], gedurende
2 (twee) jarenna heden,
zich te onthouden van
telefonisch contactmet mede
werkers van de gemeente Schiedam,gedurende
2 (twee) jarenna heden,
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan deze maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 2.290,61 (zegge: tweeduizend tweehonderdnegentig euro en eenenzestig eurocent), bestaande uit € 1.290,61 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 2.290,61(hoofdsom,
zegge: tweeduizend tweehonderdnegentig euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.290,61,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
32 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 februari 2025.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/025780-21
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Schiedam
[slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met gebalde vuist in het gezicht
althans tegen het lichaam te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
10-256116-20
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Schiedam, in elk geval in Nederland,
[ambtenaar 1] heeft mishandeld door voornoemde [ambtenaar 1] (met kracht):
- eenmaal of meermalen op/tegen het gezicht te stompen/slaan, en/of
- vast te pakken en/of (vervolgens) te duwen en/of te trekken, en/of
- te bijten in de linker bovenarm,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gezwollen wond aan de mond
en/of lip en/of een gezwollen borstkas en/of een bijtwond op de linker bovenarm,
althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
een ambtenaar, [ambtenaar 1],
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door voornoemde [ambtenaar 1]:
- eenmaal of meermalen op/tegen het gezicht te stompen/slaan, en/of
- vast te pakken en/of (vervolgens) te duwen en/of te trekken, en/of
- te bijten in de linker bovenarm;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Schiedam, althans in Nederland, toen de
aldaar dienstdoende [ambtenaar 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar) en/of [ambtenaar 2]
(buitengewoon opsporingsambtenaar) en/of [ambtenaar 3] (buitengewoon
opsporingsambtenaar),
verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 van het Wetboek van
strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar
feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast
had(den) teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie
en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het
politiebureau aan [adres 2],
zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner//harer/hunner bediening, door
- zijn arm aan te spannen en deze (telkens) opzettelijk gewelddadig te rukken en/of
te trekken en/of te verplaatsen in een richting tegengesteld als waarin voornoemde
opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtte(n) te bewegen, en/of
- het steek-werende vest van voornoemde [ambtenaar 3] en/of [ambtenaar 2], althans een buitengewoon opsporingsambtenaar en/of toezichthouder van de gemeente, vast te houden;
( art 180 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 10 oktober 2020, te Schiedam,
een persoon genaamd [ambtenaar 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend deze de woorden toegevoegd:
- " Ik maak je af" en/of "Ik maak je dood" en/of "Die Marokkaan, die Marokkaan",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
10/131096-21
hij op of omstreeks 17 mei 2021 te Rotterdam en/of Schiedam
[naam 4] (de burgemeester van Schiedam) en/of medewerkers van de
gemeente Schiedam en/of een of meer onbekend gebleven personen heeft bedreigd
met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, en/of met
brandstichting en/of waardoor gemeen gevaar voor de verlening van diensten
ontstaat door aan de politie in Schiedam en/of Rotterdam dreigend de woorden toe
te voegen
- " Ik ben een trotse Koerd, ik wil weten wie dit heeft besloten om mijn pand te gaan
sluiten. ik heb wel een idee, het is die Marokkaan. Ja je collega, die maak ik af" en/of
- " ik ga de winkel aan de overkant in de fik steken" en/of
- “ dat ze binnen een uur met een oplossing moesten komen, anders zal ik mezelf in
brand steken voor het gemeentehuis“ en/of
- “ het is de schuld van de burgemeester” en/of
- " ik heb mijn moeder zien dood gaan” en/of
- “ ik zal laten zien wat een Koerd is” en/of
- “ jullie moeten de burgemeester en het huis van de burgemeester beschermen en
daar heen rijden” en/of
- “ ik ben al dood, alleen mijn lichaam leeft nog” en/of
- “ ik ga sterven voor het Gemeentehuis" en/of
- “ ik heb niets te verliezen. Ik ben al dood. … Mijn graf gaat voor het Gemeente huis
zijn” en/of
- “ ik heb al afscheid genomen van iedereen, ik ben al dood. Alleen mijn lichaam
moet nog dood”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2021 te Rotterdam en Schiedam, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [naam 4] (de
burgemeester van Schiedam) en/of (medewerkers van) de gemeente Schiedam,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die burgemeester van Schiedam en/of
(medewerkers van) de gemeente Schiedam en/of een of meer onbekend gebleven
personen, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten verdachte toe te staan
zijn winkel te openen in Schiedam en/of een oplossing te vinden voor de
winkelsluiting per 17 mei 2021, immers heeft hij, verdachte:
- gebeld naar de politie en/of
- gezegd "Ik ben een trotse Koerd, ik wil weten wie dit heeft besloten om mijn pand
te gaan sluiten. ik heb wel een idee, het is die Marokkaan. Ja je collega, die maak ik
af" en/of "ik ga de winkel aan de overkant in de fik steken" en/of “dat ze binnen een
uur met een oplossing moesten komen, anders zal ik mezelf in brand steken voor
het gemeentehuis, zodat de burgemeester en 17 miljoen Nederlanders kunnen zien
wat de gemeente hem heeft aangedaan“ en/of “het is de schuld van de
burgemeester” en/of "ik heb mijn moeder zien dood gaan” en/of “ik zal laten zien
wat een Koerd is” en/of “jullie moeten de burgemeester en het huis van de
burgemeester beschermen en daar heen rijden” en/of “je moet wegblijven van mij,
anders breng ik schade aan andere mensen en dat wil ik niet” en/of “ik ben al dood,
alleen mijn lichaam leeft nog” en/of “ik ga sterven voor het gemeentehuis, zodat de
burgemeester zich elke dag zou gaan schamen voor wat hij hem, verdachte, heeft
aangedaan” en/of "jullie moeten weg van het gemeentehuis, ik wil geen politie
zien” en/of “ik heb niets te verliezen. Ik ben al dood. Ik zal zorgen dat de
burgemeester zich gaat schamen. Mijn graf gaat voor het gemeentehuis zijn” en/of “ik heb al afscheid genomen van iedereen, ik ben al dood. Alleen mijn lichaam moet
nog dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
(daarbij en/of vervolgens)
- in Rotterdam op de Bergselaan en/of Matlingeweg en/of Doenkade en/of
Corkstraat en/of Vareseweg en/of Lyonstraat en/of Sheffieldstraat rijdend tussen
Rotterdam en Schiedam (ter hoogte van een benzinestation op de kruising
Matlingeweg en Sevillaweg in Rotterdam) en/of rijdend op de weg naar (het
gemeentehuis in) Schiedam, een auto, Mercedes Vito [kenteken]) heeft bestuurd met
daarin een jerrycan benzine en een (grote) hoeveelheid karton, althans gedragingen
van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)