ECLI:NL:RBROT:2025:2322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
10.321370.24, 10.156667.24 en 10.153091.23 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging, poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken. De verdachte is veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging, poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 oktober 2024 in Rotterdam samen met een medeverdachte een (gouden) ketting heeft weggenomen van de aangever, waarbij geweld is gebruikt en een vuurwapen is getoond. De rechtbank oordeelt dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe samenwerking hebben gehandeld, wat hen gezamenlijk verantwoordelijk maakt voor de gepleegde feiten. De verdachte is ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, wat een ernstig risico voor de veiligheid met zich meebrengt. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 26 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de aangever.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10.321370.24, 10.156667.24 en 10.153091.23 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 27 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de PI [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 10.321370.24 wordt hierna aangeduid als
zaak A.
De zaak met parketnummer 10.156667.24 wordt hierna aangeduid als
zaak B.
De zaak met parketnummer 10.153091.23 wordt hierna aangeduid als
zaak C.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde met dien verstande dat in zaak A, onder 1 de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldhandelingen jegens [slachtoffer 1] en in zaak B de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen kan worden;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Zaak A
Feit 1 – diefstal met geweld [slachtoffer 2]
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van het gebruik van een vuurwapen tijdens het incident. Enkel aangever [slachtoffer 2] , zijn minderjarige zoon en de getuige [getuige 1] hebben verklaard over een vuurwapen. Uit het verhoor van de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris blijkt dat hij niet vanuit zijn eigen waarneming heeft verklaard. Daarnaast kan deze getuige niet worden gezien als onpartijdig nu [slachtoffer 2] een vaste bezoeker is van de kapperszaak waar [getuige 1] als kapper werkt.
4.1.2.
Beoordeling
Betrouwbaarheid getuige [getuige 1]
De rechtbank is van oordeel, in tegenstelling tot de verdediging, dat de verklaring van [getuige 1] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. [getuige 1] heeft direct na het incident verklaard over het tonen van een vuurwapen door de verdachte. [getuige 1] was aanwezig in de kapperszaak en bevond zich in de directe nabijheid van het incident. Niet is gebleken dat hij in het korte tijdsbestek, tussen het incident en eerste verklaring bij de politie, is beïnvloed door de aangever dan wel dat hij bevriend met hem is. Bij de rechter-commissaris heeft hij opnieuw verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een vuurwapen trok richting de aangever. De rechtbank heeft op basis van het dossier geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 oktober 2024 vond er in een kapperszaak in Rotterdam een incident plaats. Rondom het incident zijn beelden van de situatie op straat door een stadscamera opgenomen en er is gefilmd door een getuige in de kapperszaak.
De medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft verklaard dat hij de aangever aansprak omdat die hem nog geld moest betalen. Op de beelden van de stadscamera is (chronologisch) te zien dat [medeverdachte] een horecagelegenheid, gelegen aan de overkant van de kapperszaak, binnenloopt, na een paar seconden gevolgd door de verdachte. Twee minuten later is te zien dat [medeverdachte] de horecagelegenheid weer uit loopt. Terwijl hij op straat loopt merkt hij iets op en rent met versnelde pas terug de horecagelegenheid in. Enkele seconden later loopt hij weer naar buiten en steekt hij de straat schuin over, richting de kapperszaak. Direct hierna verlaat de verdachte ook de horecagelegenheid, en gaat hij met versnelde pas achter [medeverdachte] aan. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte] aan de verdachte heeft gevraagd om mee te gaan naar de aangever dan wel dat [medeverdachte] en de verdachte hebben afgesproken samen naar de aangever te gaan.
De verdachte en [medeverdachte] stappen op de aangever af en spreken hem aan. De verdachte uit woordelijke bedreigingen en toont daarbij een vuurwapen en slaat de aangever daarmee op zijn oog. Er vindt een worsteling plaats en het vuurwapen valt op de grond. [medeverdachte] pakt het vuurwapen op.
Op de beelden van de stadscamera is te zien dat [medeverdachte] heel kort na het oversteken richting de kapperszaak, de straat weer terug oversteekt, waar hij het vuurwapen op de grond laat vallen. Hij raapt het op en stopt het in zijn zak. Even later komt ook de verdachte in beeld en twee minuten later steken ze gezamenlijk rennend de weg weer over, richting de kapperszaak. Vier minuten later is de verdachte zichtbaar in de deuropening van de kapperszaak en komt [medeverdachte] bellend aanlopen.
De aangever heeft verklaard dat hij na het eerste incident voorin de kapperszaak naar het achterste gedeelte is gelopen en dat hij daar nogmaals door de verdachte en [medeverdachte] is geslagen. Getuigen hebben verklaard dat er twee vechtpartijen zijn geweest: één voorin de kapperszaak, waarna de twee aanvallers de zaak kort hebben verlaten en weer zijn teruggekomen, waarna de tweede vechtpartij achterin de kapperszaak heeft plaatsgevonden.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat de verdachte en [medeverdachte] na de eerste vechtpartij voorin de kapperszaak, waarbij het vuurwapen is getoond en op de grond is gevallen, de zaak verlaten hebben en kort aan de overkant heen en weer hebben gelopen, waarbij [medeverdachte] dus het vuurwapen heeft laten vallen op straat en weer heeft opgeraapt. Daarna zijn zij teruggekeerd naar de kapperszaak en heeft de tweede vechtpartij achterin plaatsgevonden.
Op de beelden die zijn gemaakt achterin in de kapperszaak is te zien dat allebei de verdachten geweld gebruiken jegens de aangever. Terwijl de verdachte de aangever vasthoudt en ook slaat, schreeuwt [medeverdachte] “
ik wacht kanker lang op jou” en slaat hij de aangever met een vlakke hand.
De gouden ketting van de aangever, met een kenmerkende hanger, is door de politie aangetroffen op de grond van de kapperszaak. De aangever verklaart dat deze van zijn nek af is getrokken.
Oogmerk
De aanleiding van het incident is een openstaande schuld die de aangever had bij [medeverdachte] . De verdachten zijn samen (tweemaal) naar de aangever toegegaan en hebben allebei geweld jegens hem gebruikt. De verdachte en [medeverdachte] hebben hem allebei geslagen. De aangever verklaart in zijn aangifte direct na het incident dat zowel de verdachte als [medeverdachte] de ketting van zijn nek hebben geprobeerd te trekken, hetgeen hen uiteindelijk is gelukt. Dit volgt uit het feit dat de verbalisanten de gebroken ketting op de grond hebben aangetroffen in de kapperszaak. De aangever heeft ter terechtzitting anders verklaard, namelijk dat enkel de verdachte de ketting van zijn nek heeft getrokken. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig, nu aangever wisselend heeft verklaard (“
ze hebben het wel samen gedaan, maar specifiek was het Vrij”) en ook niet heeft gemotiveerd waarom hij nu (enkele maanden na het incident) opeens andersluidend verklaart. De rechtbank gaat dan ook uit van de aangifte, waaruit volgt dat beiden aan de ketting hebben getrokken.
De zus van de aangever heeft verklaard dat zij de hand van de verdachte pakte die de ketting in zijn zak wilde steken om te proberen dit tegen te houden en ook om te proberen te voorkomen dat de aangever nogmaals geslagen zou worden.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het oogmerk bestond de ketting weg te nemen. Met de bedreigingen en de geweldshandelingen is de diefstal gefaciliteerd zoals ten laste gelegd.
Diefstal met geweld in vereniging
Betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als plegen in vereniging worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verder stelt de rechtbank op grond van het voorgaande vast dat een groot deel van de geweldshandelingen en de wegnemingshandeling door beide verdachten zijn gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat alle gedragingen zoals ten laste gelegd, aan alle twee de verdachten strafrechtelijk zijn toe te rekenen, omdat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het is niet vereist dat alle facetten van het gezamenlijk optreden moeten zijn afgesproken en dat iedere deelnemer zich bewust moet zijn geweest van het handelen van de ander en daarmee ingestemd moet hebben. Het handelen en een rolverdeling kunnen min of meer spontaan en stilzwijgend plaatsvinden. Omdat de verdachte bij binnenkomst in de kapperszaak meteen de aangever heeft aangesproken – terwijl het een openstaande schuld van [medeverdachte] betrof – en hem heeft bedreigd met woorden en een vuurwapen, stelt de rechtbank vast dat dit hun gezamenlijke bedoeling was en dat zij beiden opzet hebben gehad op deze bedreigingen en het daarmee gepaard gaande geweld.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de geweldshandelingen jegens aangeefster [slachtoffer 1] niet bewezen kunnen worden. De rechtbank zal de verdachte hiervan partieel vrijspreken.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging, met uitzondering van de geweldshandelingen tegen aangeefster [slachtoffer 1] .
Feit 2 – voorhanden hebben vuurwapen, munitie en vuurregelaar
4.1.4.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Zaak B
Feit 1 - poging doodslag / zware mishandeling [slachtoffer 3]
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van poging doodslag dan wel poging zware mishandeling. De verdachte werd tijdens het verlaten van de woning aangevallen door aangeefster [slachtoffer 3] . Hij heeft haar vervolgens met één hand achterin haar nek vastgepakt en vervolgens weggeduwd. De striemen in de nek lijken afkomstig te zijn van haar T-shirt. Het overige letsel van aangeefster is afkomstig uit een vechtpartij met haar zus eerder die week. De verdachte heeft de keel van de aangeefster niet met kracht vastgepakt of dichtgeknepen. Kenmerkend is dat de aangeefster een dag na de aangifte zelf het Openbaar Ministerie heeft benaderd omdat zij de aangifte wenste in te trekken.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt het volgende vast. In de ochtend van 9 mei 2024 heeft een ruzie plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar begon te slaan op haar hoofd, op de plek waar zij een wond had van een eerder incident met haar zus. Door het slaan van de verdachte ging deze wond weer open. Vervolgens heeft de verdachte haar keel dichtgeknepen waardoor zij geen lucht kreeg en niet meer kon praten. De aangifte van aangeefster wordt ondersteund door het letsel dat bij haar werd geconstateerd door de verbalisanten die ter plaatse kwamen in de woning direct na het incident. De wond op haar hoofd bloedde en was dus open. Zowel aangeefster als de verdachte hebben verklaard dat de wond op het hoofd van aangeefster na het incident met haar zus is behandeld in het ziekenhuis (gehecht dan wel gelijmd). Het bloeden van de wond ondersteunt de verklaring van aangeefster dat door de verdachte op de wond is geslagen waardoor het weer open is gegaan. Daarnaast had aangeefster volgens verbalisanten striemen in haar hals en bloeduitstortingen rechts in haar hals ter hoogte van haar adamsappel. Dit ondersteunt de verklaring van aangeefster dat de verdachte haar keel heeft dichtgeknepen waardoor zij geen lucht kreeg en niet meer kon praten.
Dit letsel past niet in de lezing van de verdachte dat hij haar slechts met een hand achterin haar nek heeft vastgepakt en vervolgens heeft weggeduwd. Ook zijn verklaring dat zij hem eerst had vastgepakt bij de keel, wordt niet ondersteund, nu niet gebleken is dat hij zelf letsel had aan zijn nek of hals.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag, nu niet uit het dossier is gebleken hoe lang de verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen waardoor (voorwaardelijk) opzet op de dood niet kan worden vastgesteld. Wel kan het handelen van de verdachte worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft de keel van aangeefster gedurende enige tijd dichtgeknepen, in ieder geval zo lang dat zij slap werd. Met het dichtknijpen van de keel kan de luchtpijp, of andere kwetsbare onderdeel in de nek zoals de halsslagader, beschadigd raken of de zuurstoftoevoer naar vitale organen in het lichaam belemmerend raken, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank acht die kans aanmerkelijk. Door haar keel enige tijd dicht te knijpen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen leiden tot het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het subsidiair ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het feit dat aangeefster haar aangifte wilde intrekken niets aan het voorgaande afdoet. Zij heeft als reden dat zij haar aangifte wilde intrekken niet genoemd dat haar aangifte onwaarheden bevat, maar dat de verdachte hulp nodig heeft.
4.2.3
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De verweren ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde worden verworpen en daarvoor volgt bewezenverklaring.
4.3.
Zaak C
Feiten 1 en 2 – wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing [slachtoffer 4]
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aangever [slachtoffer 4] in de nacht van 18 op 19 juni 2023 onder bedreiging van een vuurwapen wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door hem vast te houden in een auto en te dwingen te pinnen bij een pinautomaat. Tevens heeft de verdachte de aangever geslagen op zijn hoofd toen zij in de auto zaten en zijn er goederen weggenomen van de aangever. Dit alles heeft de verdachte tezamen met twee anderen gedaan. De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 2] , de moeder van de aangever, van de stiefvader van de aangever en van [getuige 3] , de (ex)partner van de aangever.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vrijheidsberoving en afpersing van de aangever niet wettig en overtuigend zijn bewezen. Op basis van het dossier kan niet worden aangenomen dat de aangever onder bedreiging met een vuurwapen en met gebruik van geweld van zijn vrijheid is beroofd en is gedwongen tot afgifte van goederen.
De aangever heeft weliswaar verklaard dat dit het geval is geweest, maar deze verklaring wordt op cruciale punten onvoldoende ondersteund door ander bewijs. De moeder van de aangever heeft in de nacht van het incident melding gedaan bij de politie van het telefoontje van haar zoon, maar heeft toen niets verklaard waarmee de bedreiging met een vuurwapen en het volgens de aangever gebruikte geweld kan worden gestaafd. De verklaringen van getuige [getuige 3] bieden ook onvoldoende ondersteuning voor het verhaal van de aangever. Zij heeft verklaard geen wapen te hebben gezien toen de aangever en de verdachte bij haar voor de deur stonden. Ze heeft wel gezien dat de aangever angstig en zenuwachtig was, maar dit kan ook andere redenen hebben dan dat hij werd bedreigd met een vuurwapen en gebruik van geweld. De foto’s in het dossier waarop letsel bij de aangever zou zijn te zien, zijn ongedateerd en de rechtbank vindt deze niet duidelijk genoeg om als bewijs van letsel te dienen. Het door de verdachte geschetste scenario, dat de aangever hem geld schuldig was en zelf aanbood om het bij anderen te gaan halen, wordt niet door het dossier weerlegd.
Ook de als feit 2 ten laste gelegde afpersing van de aangever kan om dezelfde reden niet wettig en overtuigend bewezen worden, nu de door de aangever gestelde dwang niet met ander bewijs wordt ondersteund. Bovendien geldt dat het gestelde pinnen niet door bewijs wordt ondersteund en het terugbrengen van de spullen bij de stiefvader van de aangever niet bewijst dat deze van de verdachte afkomstig waren. Daar komt bij dat de aangever zelf heeft verklaard dat zijn spullen (een telefoon, bankpas, geld, rijbewijs en een ring) zijn afgepakt en niet door hem afgegeven. Dit kwalificeert niet als een afpersing, maar als diefstal en dat is niet ten laste gelegd.
4.3.3
Conclusie
Er is onvoldoende bewijs voor deze tenlastegelegde feiten en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Feit 3 – voorhanden hebben vuurwapen en munitie
4.3.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden van het in zaak A onder 1 en in zaak B subsidiair ten laste gelegde. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In
bijlage IIIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden van het in zaak A onder 2 en in zaak C onder 3 ten laste gelegde. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en in zaak C onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Zaak A
1
hij, op 4 oktober 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, een (gouden) ketting, die geheel aan
[slachtoffer 2], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door :
- aan die
[slachtoffer 2]de dreigende woorden toe te voegen: "wanneer betaal je mij?" en "ik schiet je neer!" en
- een vuurwapen, aan die
[slachtoffer 2]te tonen en
- met een vuurwapen in het gezicht van die [slachtoffer 2] te slaan en
- tegen het lichaam, van die
[slachtoffer 2]te slaan/stompen en
- naar de nek van die [slachtoffer 2] te grijpen en aan zijn ketting te trekken;
2
hij, in
de periode van 4 oktober tot en met 7 oktober 2024 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Tokarev M48(TT33), kaliber 9mm
en
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten vier kogelpatronen, kaliber 9x19mmm,
en een onderdeel van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie gelet op artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van die wet, een vuurregelaar, zijnde een onderdeel/hulpstuk welke van wezenlijke aard is en specifiek bestemd voor een pistool van het merk Glock, diverse modellen, diverse kalibers, voorhanden heeft gehad;
Zaak B
1 subsidiair
hij op 9 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 3] meermaals op het hoofd heeft geslagen, en
- de keel van die [slachtoffer 3] heeft vastgegrepen, in de keel heeft geknepen en de keel ingedrukt heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak C
3
hij op 22 juni 2023 te Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Nagant, type M 1895, kaliber 7.62 x 38mm R (Nagant),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
en zeven
stuks, bij voornoemde revolver horende munitie van het kaliber .32 S&W Long, Wad Cutter,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Zaak A
1
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
2
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2 º
Zaak B
1 subsidiair
poging tot zware mishandeling
Zaak C
3
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft tezamen met zijn medeverdachte op klaarlichte dag in een kapperszaak waar meerdere personen, waaronder kinderen, aanwezig waren, geweld gebruikt jegens aangever en hem daarmee bedreigd. De verdachten hebben aangever woordelijk en met een vuurwapen bedreigd en aangever met dit vuurwapen tegen zijn oog geslagen en zij hebben aangever geslagen en gestompt. De verdachten hebben de (gouden) ketting van de nek van aangever getrokken en wederrechtelijk toegeëigend. Een dergelijke diefstal met (bedreiging met) geweld waarbij tevens een vuurwapen is betrokken is zeer beangstigend voor de slachtoffers en de getuigen hiervan (niet alleen op het moment zelf maar soms ook nog lang nadien) en veroorzaakt in de maatschappij veel onrust. De aangever heeft bovendien veel last gehad van het letsel aan zijn oog en moet ook in de toekomst rekening houden met een verhoogde kans op ernstig oogletsel. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De verdachte heeft daarnaast tijdens een ruzie zijn (ex)partner geslagen op haar hoofd en haar keel dicht geknepen. Met dit handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van zijn (ex)partner. Het incident voltrok zich in de woning van zijn (ex)partner, een plek waar zij zich veilig dient te voelen, terwijl hun minderjarige zoontje ook in de woning aanwezig was.
De verdachte heeft verder tweemaal een vuurwapen met bijbehorende munitie en een vuurregelaar voorhanden gehad, zowel in een woning als op straat tijdens zijn aanhouding. Ongecontroleerd bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen op zichzelf al een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle schadelijke gevolgen van dien. Een eerdere aanhouding heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw over een vuurwapen te beschikken. Dat hij ook bereid is een vuurwapen daadwerkelijk (in ieder geval als dreiging) te gebruiken, blijkt uit het incident in de kapperszaak.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft twee rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 augustus 2024 en 6 januari 2025 (voortgangsverslag). Deze rapportages houden – onder meer – het volgende in.
De verdachte komt al sinds 15-jarige leeftijd in aanraking met justitie. De delicten lijken in ernst toe te nemen. Er worden problemen geconstateerd op het gebied van huisvesting, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. De verdachte heeft een inkomen en zijn familie lijkt een steunende factor te zijn.
De verdachte werkte eerder goed mee met het toezicht; hij hield zich aan de meldplicht, stond op de wachtlijst voor begeleid wonen en is op 20 augustus 2024 gestart met een Cova+ training. De preventieve hechtenis heeft dit toezicht doorkruist. De reclassering is van mening dat het voortzetten van toezicht alleen kans van slagen heeft als de verdachte meewerkt aan diagnostiek en behandeling in een ambulant kader. Tijdens het toezicht heeft de verdachte duidelijk aangegeven hier niet voor open te staan. Zijn problemen zijn volgens hem enkel van praktische aard. De reclassering is van mening dat zijn problemen bestaan uit een combinatie van zowel psychosociaal functioneren als praktische problemen zoals het ontbreken van huisvesting en schulden.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden met een dadelijke uitvoerbaarheid, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan schuldhulpverlening. Indien de verdachte niet wenst mee te werken aan ambulante behandeling, dan acht de reclassering een volledig onvoorwaardelijke straf geïndiceerd.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard niet te willen meewerken aan ambulante behandeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Nu de verdachte niet bereid is om mee te werken aan een ambulante behandeling ziet de rechtbank, in lijn met het advies van de reclassering, af van het opleggen van bijzondere voorwaarden. Hoewel de rechtbank de noodzaak tot diagnostiek en behandeling onderschrijft, kan dit ook binnen het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden.
Het betreffen alle ernstige feiten. Voor het tweemaal voorhanden hebben van een vuurwapen, eenmaal in de openbare ruimte en eenmaal schietklaar voorhanden in een tasje in de woning, zou de rechtbank – als deze feiten afzonderlijk ten laste zouden zijn gelegd – tenminste 14 maanden gevangenisstraf opleggen. Daar komt de diefstal met geweld, gebruikmakend van een vuurwapen, nog bij, net als het huiselijk geweld tegen zijn ex-partner.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 26 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 686,31 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
Alle materiële schadeposten kunnen worden toegewezen. De immateriële schade dient te worden gematigd naar een vergoeding van € 1.500,-.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de materiële schade te matigen nu uit het dossier niet volgt dat er een tweede ketting is ontvreemd. Tevens is er geen aankoopbewijs is overgelegd van de tweede ketting. Gelet op het aard van het letsel dient ook de immateriële schade gematigd te worden.
Beoordeling
Vast is komen te staan, nu dit niet is betwist door de verdachte, dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank wijst de gevorderde medische kosten in verband met het opgelopen oogletsel en de kledingschade van in totaal € 406,31 als onbetwist toe. De kosten met betrekking tot de sieraden zal zij toewijzen tot een bedrag van € 75,- voor de reparatie van de ketting, nu uit het dossier blijkt dat de ketting is gebroken en de rechtbank deze schade begroot op € 75,-. De overige gevorderde schade ten aanzien van de sieraden is onvoldoende onderbouwd en zal dus niet worden toegewezen. Het totaal aan materiële schade stelt de rechtbank dus vast op een bedrag van € 481,31. De immateriële schade wordt naar maatstaven van billijkheid vastgesteld op € 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het resterende deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
Nu de ten laste gelegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1] niet bewezen worden geacht zal de rechtbank haar vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet kan worden vastgesteld dat haar schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van € 1.981,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 302, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de in zaak B primair en C onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de zaak A onder 1 en 2, de in zaak B subsidiair en de in zaak C onder 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.981,31 (zegge: duizend negenhonderdeenentachtig euro en eenendertig cent), bestaande uit € 481,31 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 1.981,31(hoofdsom,
zegge: duizend negenhonderdeenentachtig euro en eenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.981,31 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
29 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en D.H. Dongelmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Tchang, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Zaak A
1
hij, op of omstreeks 4 oktober 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag en/of een (gouden) ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 1] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door meermalen, althans eenmaal:
- aan die [slachtoffer 5] de dreigende woorden toe te voegen: "wanneer betaal je mij?" en/of "ik schiet je neer!" en/of
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 5] te tonen en/of (vervolgens) dat vuurwapen door te laden en/of
- met een vuurwapen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te slaan en/of
- tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 5] te slaan/stompen en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te trekken en/of te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of
- naar de nek van die [slachtoffer 5] te grijpen en/of aan zijn ketting(en) te trekken;
2
hij, in of omstreeks te periode van 4 oktober tot en met 7 oktober 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Tokarev M48(TT33), kaliber 9mm
en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten vier kogelpatronen, kaliber 9x19mmm,
en/of
een onderdeel van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie gelet op artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van die wet, een vuurregelaar, zijnde een onderdeel/hulpstuk welke van wezenlijke aard is en specifiek bestemd voor een pistool van het merk Glock, diverse modellen, diverse kalibers,
voorhanden heeft gehad;
Zaak B
1
hij op of omstreeks 9 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 3]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [slachtoffer 3] meermaals in/op het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen, en/of
- de keel van die [slachtoffer 3] heeft vastgegrepen, meermaals in de keel heeft geknepen en/of de keel ingedrukt heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 mei 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 3] meermaals in/op het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen, en/of
- de keel van die [slachtoffer 3] heeft vastgegrepen, meermaals in de keel heeft geknepen en/of de keel ingedrukt heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak C
1
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer 4]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/aan die [slachtoffer 4] te tonen en/of tegen zijn lichaam aan te drukken en/of
- ( vervolgens) (onder dreiging van voornoemd vuurwapen) die [slachtoffer 4] mee te nemen naar een personenauto en/of (vervolgens), tegen de wil van die [slachtoffer 4] , in die personenauto te gaan zitten, waarbij hij, verdachte, naast die [slachtoffer 4] gaat zitten ten einde te voorkomen dat die [slachtoffer 4] zou ontsnappen en/of
- ( vervolgens) een of meerdere keren met voornoemd vuurwapen (gelijkend voorwerp) die [slachtoffer 4] op/tegen zijn hoofd, in elk geval zijn lichaam te slaan/stompen en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 4] mee te lopen naar de pinautomaat, teneinde te voorkomen dat die [slachtoffer 4] zou ontsnappen
en dusdoende die [slachtoffer 4] gedurende enige tijd heeft/hebben belet te gaan waarheen die [slachtoffer 4] wilde;
2
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas, een of meerdere mobiele telefoon(s), een trouwring en/of een geldbedrag van €5.000, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en/of een derde toebehoorde(n) door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/aan die [slachtoffer 4] te tonen en/of tegen zijn lichaam aan te drukken en/of daarbij tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij, [slachtoffer 4] , €5.000 moest betalen, dan zou hij, verdachte, die [slachtoffer 4] niks aan doen en/of
- ( vervolgens) een of meerdere keren (met voornoemd vuurwapen (althans gelijkend voorwerp)) die [slachtoffer 4] op/tegen zijn hoofd, in elk geval zijn lichaam te slaan/stompen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 4] mee te nemen naar een pinautomaat om daar geld te pinnen en/of
- ( vervolgens) een tas met daarin een bankpas, een of meerdere mobiele telefoon(s), trouwring en/of geld weg te nemen en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij moet betalen, anders zou het 'knallen' worden en/of zouden ze bommen bij zijn huis neerleggen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 22 juni 2023 te Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Nagant, type M 1895, kaliber 7.62 x 38mm R (Nagant),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
en/of
zeven, althans een of meer, bij voornoemde revolver horende munitie van het kaliber .32 S&W Long, Wad Cutter,
voorhanden heeft gehad.