In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, heeft op 10 oktober 2024 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn tien concurrente schuldeisers, met een aanbod van 3,65% van de totale schuldenlast van € 26.601,54. Negen van de tien schuldeisers stemden in met het aanbod, maar één schuldeiser, aangeduid als [naam 1], weigerde. Deze schuldeiser had een vordering van € 8.400,- en was teleurgesteld in verzoeker vanwege eerdere afspraken die niet nagekomen waren.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van [naam 1]. De rechtbank oordeelde dat het aangeboden akkoord het maximaal haalbare was en dat de belangen van verzoeker, die zijn schuldenproblematiek wilde oplossen, zwaarder wogen dan die van [naam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling gunstiger was voor de schuldeisers dan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die aanzienlijke kosten met zich zou brengen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om [naam 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [naam 1] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.