ECLI:NL:RBROT:2025:2315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1393 / FT RK 24/1394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, heeft op 10 oktober 2024 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn tien concurrente schuldeisers, met een aanbod van 3,65% van de totale schuldenlast van € 26.601,54. Negen van de tien schuldeisers stemden in met het aanbod, maar één schuldeiser, aangeduid als [naam 1], weigerde. Deze schuldeiser had een vordering van € 8.400,- en was teleurgesteld in verzoeker vanwege eerdere afspraken die niet nagekomen waren.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van [naam 1]. De rechtbank oordeelde dat het aangeboden akkoord het maximaal haalbare was en dat de belangen van verzoeker, die zijn schuldenproblematiek wilde oplossen, zwaarder wogen dan die van [naam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling gunstiger was voor de schuldeisers dan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die aanzienlijke kosten met zich zou brengen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om [naam 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [naam 1] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummers]
uitspraakdatum: 20 februari 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 10 oktober 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [naam 1] (hierna: [naam 1]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 14 februari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer G.J. van Rossen, werkzaam bij Modus Vivendi Meerderjarigenbewind B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • [naam 2], schoonzoon van verzoeker;
  • [naam 1], verweerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 26.601,54 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 18 december 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,65% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Verzoeker is voor 100% arbeidsongeschikt verklaard door het UWV. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft twee maal een bedrag van € 4.400,- ontvangen van zijn voormalig werkgever, waardoor het prognosepercentage dat aan de schuldeisers zal worden uitgekeerd hoger zal uitvallen dan in de aanbodbrieven aan de schuldeisers is vermeld. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds hij onder beschermingsbewind staat geen nieuwe schulden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam 1] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 8.400,- op verzoeker, welke 31,58% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[naam 1] heeft ter zitting uiteengezet dat hij vooral teleurgesteld is in verzoeker. Naast dat [naam 1] schade heeft geleden uit de huurachterstand, is ook sprake van materiële schade aan de woning die is veroorzaakt door verzoeker. De schade heeft behoorlijke herstelkosten met zich gebracht voor [naam 1]. [naam 1] heeft zich altijd coulant opgesteld jegens verzoeker en ook meegewerkt aan het verkrijgen van een urgentieverklaring voor verzoeker. [naam 1] is een kleine zelfstandige ondernemer die nu zelf achterstanden heeft met het betalen van zijn hypotheek op de woning die hij verhuurt. Daarnaast zijn een aantal betalingsregelingen met verzoeker afgesproken, die vervolgens niet zijn nagekomen. [naam 1] heeft meerdere malen – tevergeefs – gedacht dat de betalingsregelingen nagekomen zouden worden, ook omdat verzoeker hem dat steeds bevestigde. Ook heeft [naam 1] ter zitting aangegeven het aangeboden percentage te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. [naam 1] zou de eerder afgesproken betalingsregeling van € 100,00 per maand acceptabel vinden.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam 1] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam 1] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 31,58%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de heer G.J. van Rossen, werkzaam bij Modus Vivendi Meerderjarigenbewind B.V., die in zijn hoedanigheid als beschermingsbewindvoerder van verzoeker een minnelijk schuldregelingstraject heeft uitgevoerd op grond van artikel 48 lid 1 sub c van de Wet op het consumentenkrediet. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt een WIA-uitkering en is op
5 februari 2024 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Door de beschermingsbewindvoerder is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Doordat verzoeker onder beschermingsbewind staat ligt het ontstaan van nieuwe schulden niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam 1], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam 1] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.