ECLI:NL:RBROT:2025:2314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1419 / FT RK 24/1420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementszaak met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoeker, die te maken heeft met meerdere schuldeisers, waaronder ABN AMRO Bank N.V. Verzoeker heeft op 16 oktober 2024 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een betaling van 5,43% aan de preferente schuldeiser en 2,72% aan de concurrente schuldeisers heeft voorgesteld. ABN AMRO, die een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling, wat heeft geleid tot de procedure voor de rechtbank.

Tijdens de zitting op 14 februari 2025 is ABN AMRO niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige en dat de afloscapaciteit van verzoeker, die al meer dan vijf jaar een Participatiewet-uitkering ontvangt, niet zal veranderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan de belangen van ABN AMRO, die in redelijkheid niet kon weigeren om in te stemmen met de schuldregeling.

De rechtbank heeft het verzoek om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en ABN AMRO veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummers]
uitspraakdatum: 20 februari 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 16 oktober 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ABN AMRO heeft voorafgaand aan de zitting op 13 februari 2025 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 14 februari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer R.P. Fiege, werkzaam bij Geldplein Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan één preferente en zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 39.039,68 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 23 juli 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,43% aan de preferente schuldeiser en 2,72% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering, die hij inmiddels langer dan vijf jaar ontvangt. Op verzoeker is de sollicitatieverplichting van toepassing. Verzoeker solliciteert wekelijks, maar (tot nu toe) zonder resultaat. De verwachting is dan ook niet dat de afloscapaciteit van verzoeker zal wijzigen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn budgetbeheerder voldaan.
Zeven schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ABN AMRO stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 36.760,81 op verzoeker, welke 94,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift stelt ABN AMRO zich op het standpunt dat zij in redelijkheid tot weigering van de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering zonder ontheffing van de sollicitatieplicht en de inkomenspositie van verzoeker zou de komende tijd nog kunnen verbeteren. ABN AMRO heeft de indruk dat verzoeker de inspanningsverplichting niet altijd naleeft en dat er vanuit schuldhulpverlening ook geen zicht is op de sollicitaties die door verzoeker worden verricht. ABN AMRO heeft aldus haar twijfels of verzoeker zich maximaal inspant en kan niet concluderen dat het gedane voorstel het maximaal haalbare is.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ABN AMRO geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN AMRO bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN AMRO in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van ABN AMRO een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van 94,2%. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat ABN AMRO in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeven van de acht schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Verzoeker beschikt niet over betaald werk en ontvangt al geruime tijd – een periode langer dan vijf jaar – een Participatiewet-uitkering. Op verzoeker is de sollicitatieverplichting gedurende deze periode van toepassing geweest. Uit de bij het verzoekschrift en ter zitting overgelegde kopieën en overzichten van verrichte sollicitaties blijkt dat verzoeker veelvuldig heeft gesolliciteerd, maar tot op heden is het hem niet gelukt betaald werk te vinden. Gelet op de inhoud van het dossier en de verklaringen ter zitting acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat verzoeker in de komende periode geen inkomen zal verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ABN AMRO, die geweigerd heeft in te stemmen. Zelfs nu, gelet op het aanzienlijke aandeel van ABN AMRO, niet snel kan worden geoordeeld dat ABN AMRO in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Het verzoek om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ABN AMRO om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ABN AMRO in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.