ECLI:NL:RBROT:2025:2313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
ROT 23/8653
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Financiën. Eiseres had verzocht om een schuld van € 22.500,- aan haar vader over te nemen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft dit verzoek afgewezen, omdat de schuld een informele schuld betreft die niet is vastgelegd in een notariële akte en ook niet blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Eiseres heeft een schriftelijke leningsovereenkomst overgelegd, maar deze biedt onvoldoende zekerheid over het bestaan van de schuld. De rechtbank oordeelt dat de eis van een notariële akte als bewijs van een informele schuld in de wet is opgenomen om te waarborgen dat alleen daadwerkelijk bestaande en opeisbare schulden worden overgenomen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de minister de schuld van eiseres niet hoeft over te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8653

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Polat).

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 21 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een geldschuld over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft het door eiseres ingediende bezwaar met een besluit van 21 november 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Ook de partner van eiseres was aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders ten onrechte stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag ten onrechte van hen teruggevorderd. De aanpak van de Dienst Toeslagen heeft deze ouders in grote problemen gebracht. Het kabinet heeft de gedupeerde ouders hiervoor excuses aangeboden. Ook is een hersteloperatie gestart.
2.2.
Onderdeel van deze hersteloperatie is dat de overheid bepaalde private schulden van gedupeerde ouders kan overnemen. Deze regeling is opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wht.
2.3.
Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Eiseres heeft verweerder verzocht een schuld aan haar vader, [naam], van € 22.500,- over te nemen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de schuld van eiseres aan haar vader een informele schuld is waaraan geen notariële akte ten grondslag ligt en die ook niet blijkt uit een rechterlijke uitspraak, waardoor deze schuld niet voor overname in aanmerking komt.
4. Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte vastgehouden aan het vereiste van een notariële akte. De eis van de notariële akte is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ook heeft verweerder gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel, omdat verweerder enkel heeft verwezen naar een code. Ter zitting heeft eiseres ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule. [1]
5.1.
Uit de Wht volgt dat verweerder alleen geldschulden kan overnemen die opeisbaar waren voor 1 juni 2021. [2] De regeling voor het overnemen van private schulden heeft namelijk als doel gedupeerden die te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek, tegemoet te komen. [3]
5.2.
Voor zogenoemde informele schulden (zoals de schuld van eiseres aan haar vader) geldt als aanvullend vereiste dat deze moeten zijn vastgelegd in een notariële akte of blijken uit een rechterlijke uitspraak. [4]
5.3.
Deze vereisten volgen dwingend uit de wet. Als niet aan deze vereisten is voldaan, kan de schuld niet worden overgenomen. Dit is alleen anders indien aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. [5]
6.1.
De schuld van eiseres aan haar vader is niet is vastgelegd in een notariële akte en blijkt ook niet uit een rechterlijke uitspraak. Deze schuld kan daarom in beginsel niet worden overgenomen.
6.2.
Dat in dit geval niet aan deze wettelijke eis moet worden vastgehouden wegens strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel, volgt de rechtbank niet. De rechtbank kan de Wht niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. [6] Dat kan, kort gezegd, alleen bij bijzondere omstandigheden waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden, maar dat is hier niet aan de orde. [7] De eis van de notariële akte als bewijs van het bestaan van een informele schuld en van betalingsafspraken is bewust in de wet opgenomen om zoveel mogelijk zeker te stellen dat alleen daadwerkelijk bestaande en opeisbare schulden worden overgenomen. Dit is gedaan in het besef dat informele leningen meestal niet in een notariële akte worden vastgelegd. [8]
6.3.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen. Het is mogelijk dat zich bijzondere situaties voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte onbillijk is, namelijk als aan het bestaan van een informele schuld en de gemaakte betalingsafspraken op grond van andere authentieke documenten redelijkerwijs niet valt te twijfelen. [9] Zo’n situatie doet zich hier niet voor. Eiseres heeft weliswaar een schriftelijke leningsovereenkomst overgelegd, maar die biedt onvoldoende zekerheid over het bestaan van de schuld. Er is geen ander schriftelijk bewijs overgelegd, zelfs geen bewijs dat eiseres het geld in 2014 heeft ontvangen. Verder volgt uit de leningsovereenkomst niet duidelijk wanneer het geld terugbetaald had moeten worden. De overeenkomst vermeldt hierover: “z.s.m. in termijnen”. Uit de overeenkomst volgt dus geen duidelijke afspraak. De vader van eiseres heeft in een formulier “Saldo-opgave” van verweerder genoteerd dat de schuld vanaf 1 januari 2017 opeisbaar is geworden, maar dat die datum destijds tussen eiseres en haar vader is afgesproken, blijkt nergens uit. Er kan daarom niet van worden uitgegaan dat de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Onder deze omstandigheden had verweerder de hardheidsclausule niet hoeven toe te passen.
6.4.
Tot slot slaagt ook het betoog van eiseres over schending van het motiveringsbeginsel niet. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt dat de schuld niet kan worden overgenomen, voldoende inzichtelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de schuld van eiseres niet hoeft over te nemen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9.1, tweede lid, van de Wht.
2.Artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
3.Kamerstukken II, 2021/2022, 36 151, nr. 3, p. 41, 44 en 45.
4.Artikel 4.1, derde lid, aanhef en sub b, van de Wht.
5.Artikel 9.1, tweede lid, van de Wht. Er moet dan sprake zijn van een ‘onbillijkheid van overwegende aard. Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045 en 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:532.
6.Dit volgt uit artikel 120 van de Grondwet.
7.Zie ook de in voetnoot 5 genoemde uitspraken.
8.Zie onder meer de in voetnoot 5 genoemde uitspraak van 15 mei 2024.
9.Zie de in voetnoot 5 genoemde uitspraken.