In deze zaak heeft verzoeker op 31 december 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 29 januari 2025 bepaald. Tijdens deze zitting is verweerster, Stichting Havensteder, niet verschenen. Verzoeker, die een PW-uitkering ontvangt, vraagt om een moratorium van zes maanden op de huurbetalingen, zodat hij in zijn huurwoning kan blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject kan doorlopen. De huur bedraagt € 579,70 per maand en wordt momenteel betaald.
Verweerster heeft in haar verweerschrift aangegeven dat aan de lopende huurverplichtingen wordt voldaan en heeft om die reden besloten niet ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de overgelegde documenten, waaronder een vonnis tot ontruiming, concludeert de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.
De rechtbank weegt de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar af. Het belang van verzoeker is om in zijn huurwoning te blijven, terwijl verweerster belang heeft bij de uitvoering van het vonnis tot ontruiming. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral gezien de toezegging dat de huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank besluit om de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming op te schorten voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de huur en rapportage door de schuldhulpverlening.