ECLI:NL:RBROT:2025:2312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1865 / FT RK 24/1866
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoeker op 31 december 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 29 januari 2025 bepaald. Tijdens deze zitting is verweerster, Stichting Havensteder, niet verschenen. Verzoeker, die een PW-uitkering ontvangt, vraagt om een moratorium van zes maanden op de huurbetalingen, zodat hij in zijn huurwoning kan blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject kan doorlopen. De huur bedraagt € 579,70 per maand en wordt momenteel betaald.

Verweerster heeft in haar verweerschrift aangegeven dat aan de lopende huurverplichtingen wordt voldaan en heeft om die reden besloten niet ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de overgelegde documenten, waaronder een vonnis tot ontruiming, concludeert de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank weegt de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar af. Het belang van verzoeker is om in zijn huurwoning te blijven, terwijl verweerster belang heeft bij de uitvoering van het vonnis tot ontruiming. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral gezien de toezegging dat de huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank besluit om de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming op te schorten voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de huur en rapportage door de schuldhulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 12 februari 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 31 december 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 31 december 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 januari 2025.
Ter zitting van 29 januari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M. Madja, werkzaam bij de Geldplein Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer M. Korkmaz, vriend en tevens tolk van verzoeker.
De heer mr. J.H. Hakvoort, werkzaam bij Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders (voorheen Wouters Gerechtsdeurwaarders) heeft namens Stichting Havensteder (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting op 28 januari 2025 aan de rechtbank te kennen gegeven dat er namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt een PW-uitkering. De huur bedraagt € 579,70 per maand. De lopende huur wordt op dit moment betaald. Daarnaast zal er budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

In haar verweerschrift van 28 januari 2025 schrijft verweerster dat aan de lopende huurverplichtingen wordt voldaan. Hierdoor acht verweerster de kans groot dat de voorlopige voorziening wordt toegewezen. Verweerster heeft om die reden besloten niet ter zitting aanwezig te zijn.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 november 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 3 december 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 januari 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 6 november 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De lopende huurtermijnen worden betaald. Daarnaast zal er budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 6 november 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
31 december 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.