ECLI:NL:RBROT:2025:2311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 25/64 / FT RK 25/65
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat en inkomen ontvangt uit een PW-uitkering, heeft op 14 januari 2025 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen. Dit verzoek was noodzakelijk omdat er een dreigende ontruiming van zijn huurwoning op handen was, na een vonnis van 30 oktober 2024. De rechtbank heeft op 29 januari 2025 een tussenvonnis gewezen en de zaak verder behandeld.

Tijdens de zitting op 29 januari 2025 zijn zowel verzoeker als zijn advocaat, alsook de schuldhulpverlener en de advocaat van de verweerders aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in het verleden huurtermijnen niet tijdig heeft voldaan, maar dat er recentelijk wel tijdige betalingen zijn gedaan. De schuldhulpverlener heeft verklaard dat het schuldhulpverleningstraject is opgestart, wat de rechtbank als positief heeft beoordeeld.

De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoeker en de verweerders tegen elkaar afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, werd zwaarder gewogen dan het belang van de verweerders om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek tot het moratorium toe te wijzen, onder de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 12 februari 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 januari 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepingsbrief van 14 januari 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 januari 2025.
Ter zitting van 29 januari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat verzoeker);
  • de heer M. Barakzei, werkzaam bij Geldplein Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer mr. R.A. Stoks, werkzaam bij Aben en Slag Advocaten, advocaat van [naam 1] en [naam 2], verweerders (hierna: advocaat verweerders).
Op 29 januari 2025 is er door deze rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarin de uitspraakdatum is bepaald op 12 februari 2025.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerders te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft inkomen uit een PW-uitkering. De kale huur bedraagt € 730,74. Verzoeker heeft eerder verzocht om een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van zes maanden. Dit verzoek is op 16 december 2024 door deze rechtbank afgewezen. Op 9 december 2024 is de huur van december 2024, weliswaar te laat, betaald. Destijds is dit niet aan de rechtbank medegedeeld, waardoor zij dit niet in haar uitspraak heeft kunnen betrekken. Op 20 december 2024 is de huur van januari 2025 tijdig betaald. De huur van februari 2025 is op 23 januari 2025 eveneens tijdig betaald. Inmiddels staat verzoeker ook onder beschermingsbewind, waardoor voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen ook tijdig zullen worden voldaan. Daarnaast heeft de schuldhulpverlener ter zitting verklaard dat het schuldhulpverleningstraject is opgestart en dat de schuldeisers zullen worden aangeschreven.

3.Het verweer

Verzoeker heeft een tweede moratoriumverzoek ingediend. Het eerste moratoriumverzoek is op 16 december 2026 door deze rechtbank afgewezen, waarna de ontruiming opnieuw door verweerders is aangezegd. Vanaf november 2023 is de huur volledig onbetaald gelaten. Ook is er sprake van zeer ernstige verwaarlozing van de woning. Verzoeker heeft meermaals geweigerd mee te werken aan reparaties aan de woning. Daarnaast is er bij verzoeker sprake van verslavingsproblematiek en is het voor verweerders onvoldoende gebleken dat deze verslaving onder controle is. Indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen, verzoeken verweerders dit te doen onder de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig en volledig worden betaald.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 8 januari 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerders op 4 februari 2025 zullen overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerders, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerders bestaat erin dat zij het vonnis van 30 oktober 2024 ten uitvoer kunnen leggen.
Nu verzoeker opnieuw een moratoriumverzoek heeft ingediend, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of een tweede moratoriumverzoek ex artikel 287b Fw ontvankelijk kan worden verklaard nadat een eerder moratorium is afgewezen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu artikel 287b Fw zich niet verzet tegen een herhaalde aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank dienen aan zo’n herhaalde aanvraag hogere eisen te worden gesteld. In het bijzonder ten aanzien van de vraag of nakoming van de lopende huurtermijnen voldoende is gewaarborgd. De rechtbank oordeelt dat hieraan in het voorliggende geval is voldaan en is hiertoe als volgt gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat – anders dan ten tijden van het vorige moratoriumverzoek – de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van januari en februari 2025 zijn tijdig voldaan. Daarnaast is er sprake van beschermingsbewind, waardoor voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerders.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerders in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Ter zitting heeft verzoeker toegezegd medewerking te zullen verlenen aan de herstel werkzaamheden aan de woning. Gelet op deze toezegging en de verplichting die verzoeker hiertoe heeft uit hoofde van de huurovereenkomst, gaat de rechtbank ervan uit dat de herstelwerkzaamheden zullen kunnen plaatsvinden.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 30 oktober 2024 op verzoek van verweerders uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
29 januari 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan en de overige verplichtingen van verzoeker uit hoofde van de huurovereenkomst worden nagekomen;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.