In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die sinds juli 2021 arbeidsongeschikt is door gezondheidsklachten, betwist de vastgestelde mate van zijn arbeidsongeschiktheid en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, met name als gevolg van longcovid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van het UWV niet voldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Eiser heeft diverse medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die zijn beperkingen beschrijft. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het UWV in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de motivering van de urenbeperking onvoldoende is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuwe medische beoordeling uit te voeren. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.