ECLI:NL:RBROT:2025:2303

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
24_6836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die sinds juli 2021 arbeidsongeschikt is door gezondheidsklachten, betwist de vastgestelde mate van zijn arbeidsongeschiktheid en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, met name als gevolg van longcovid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van het UWV niet voldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Eiser heeft diverse medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die zijn beperkingen beschrijft. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het UWV in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de motivering van de urenbeperking onvoldoende is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuwe medische beoordeling uit te voeren. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Degelink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 10 juli 2023 afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. K. Schrijver - kantoorgenoot van zijn gemachtigde - en vergezeld door zijn echtgenote en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is ten gevolge van gezondheidsklachten op 12 juli 2021 uitgevallen voor zijn werk als filiaalmanager bij [naam bedrijf] Verweerder heeft vastgesteld, dat eiser in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, zodat hij met ingang van 10 juli 2023 niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering.
2.1.
In verband hiermee heeft de arts, onder toetsing en akkoordbevinding door de verzekeringsarts, op 12 september 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden (ongeveer 30 uur per week). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een vijftal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 32,58% lager dan het zogeheten maatmaninkomen. Op grond van deze rapportages heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.2.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 mei 2024 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest. Wel is er aanleiding om in de FML een beperking voor huisstofmijtallergie op te nemen en bij de urenbeperking van 30 uren per week, ook een beperking voor ongeveer 6 uur per dag op te nemen. Deze beperkingen zijn toegevoegd in de FML van 22 mei 2024, geldig per 9 juli 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 28 mei 2024 toegelicht dat binnen drie van de eiser voorgehouden functies, functies zijn geduid waarbij 8 uur per dag gewerkt dient te worden. Door de aangepaste FML kunnen deze functies niet worden gehandhaafd. Het CBBS-systeem is geraadpleegd, waarbij zeven geschikte functies zijn gevonden. Het loon dat met de mediaanfunctie hiervan verdiend kan worden, ligt 27,44% lager dan het maatmanloon. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% wordt onderschreven.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. De inhoud van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep maken daarvan deel uit.
3. Eiser voert aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en er sprake is van meer beperkingen dan verweerder heeft vastgesteld. Door de covid besmetting is er sprake van beperkingen op uithoudingsvermogen en is er sprake van meer energetische beperkingen. Daarnaast ervaart hij concentratieklachten, problemen met het vasthouden en verdelen van aandacht en problemen met herinneren. Hij kan niet tegen te veel prikkels. Hij kan niet op hoog niveau digitaal werken en heeft beperkte kennis van computer en software en/of hardware. Ook is hij niet in staat zijn aandacht langer dan een half uur op één informatiebron te richten. Door zijn vermoeidheid is hij niet in staat 30 uur per week werkzaam te zijn. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser diverse informatie overgelegd en heeft hij een FML overgelegd, waarin eiser aangeeft waarop hij meer beperkt is. Ook heeft eiser nog een verklaring van zijn echtgenote en een medisch stuk overlegd. Daarnaast heeft eiser ook beperkingen aan zijn linkerknie waaraan hij 12 jaar geleden geopereerd is. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij een WW-uitkering ontvangt, maar in verband met zijn medische situatie door verweerder vrijgesteld is van solliciteren.
4. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.1.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 10 juli 2023 heeft vastgesteld op 27,44%, althans minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, eigen onderzoek door de arts, het gestelde in het bezwaarschrift en het spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 april 2024, alsmede op medische informatie afkomstig van de behandelend sector. Het onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
5.2.
Eiser stelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten die hij heeft als gevolg van longcovid. Hij heeft meer beperkingen dan is aangenomen en op de voorgrond staat een gebrek aan energie waardoor er een te lichte urenbeperking is aangenomen. Voor de onderbouwing verwijst eiser naar de rapportages van zijn behandelaren.
5.3.
Uit het dossier volgt dat eiser in juli 2021 een covid infectie heeft opgelopen waarna hij zich ziek heeft gemeld. Na enkele weken heeft hij zijn werk hervat voor 2 halve dagen week. In februari 2022 heeft eiser opnieuw een covid infectie opgelopen. In mei 2022 was eiser 1x3 uur per week aan het werk en heeft hij dit uitgebreid naar 3x3 uur per week. Deze uitbreiding pakte wisselend uit. In december 2022 heeft eiser een derde covid infectie gekregen. Na deze laatste besmetting is eiser gestopt met zijn pogingen om te re-integreren. Eiser heeft vanaf de eerste covid infectie medische hulp gezocht bij de huisarts, een longarts, een fysiotherapeut, een ergotherapeut en een psycholoog. Dit heeft voor eiser geen verbetering in zijn situatie gebracht. Ter zitting heeft eiser verteld dat hij tijdens de re-integratie geprobeerd heeft lichtere werkzaamheden gedurende enkele uren per dag te verrichten. Hij werkte niet langer als filiaalmanager, maar hij verrichtte werkzaamheden in het magazijn waardoor hij geen verantwoordelijkheden meer hoefde te dragen, er minder prikkels voor hem waren en hij voornamelijk hielp bij het ontvangen en het verzenden van goederen. Ook deze werkzaamheden waren te zwaar voor eiser.
5.4.
Uit de rapportages van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat de beperkingen van eiser worden veroorzaakt door longcovid na een doorgemaakte covid infectie. De arts overweegt dat met betrekking tot de energetische belasting van eiser er geen aanleiding lijkt om van een beperking in de duurbelasting uit te gaan. Wel is een verminderde energetische belastbaarheid in het kader van een post covid syndroom wel reëel en lijkt een licht aanvullende urenbeperking van 30 uur per week aangewezen. Overige beperkingen zijn aangenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt na eigen aanvullend onderzoek en bestudering van de stukken tot de conclusie dat er geen indicatie is om een verdergaande urenbeperking op te nemen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser geen verdergaande urenbeperking is aangenomen vanwege energetische redenen. Uit het verhaal van eiser volgt een consistent beeld van eiser die kampt met forse energetische beperkingen en ondanks zijn re-integratie inspanningen zijn werkzaamheden rondom datum in geding niet verder heeft kunnen uitbreiden. Uiteindelijk heeft hij de re-integratie moeten staken. Gelet op het dagverhaal van eiser en het doorlopen re-integratie traject is de motivering van de verzekeringsartsen van de urenbeperking onvoldoende. Volgens eiser staan de energetische beperkingen voorop en de verzekeringsartsen stellen ook vast dat verminderde energetische belastbaarheid reëel is en een licht aanvullende urenbeperking van 30 uur per week aangewezen lijkt, maar de verzekeringsartsen laten na te motiveren op welke wijze deze urenbeperking past bij het medisch beeld van eiser en daarvoor toereikend is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het UWV zal eiser opnieuw medisch moeten beoordelen en, indien dat is aanwezen, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling moeten laten uitvoeren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal opnieuw een medische beoordeling moeten doen. Na het medisch onderzoek moet het UWV, als dat nodig is, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling laten uitvoeren. Op grond van de verkregen onderzoeksgegevens moet het UWV vervolgens een nieuw besluit op het bezwaar nemen, dat betrekking heeft op de datum in geding. Nu nog een nader medisch onderzoek moet plaatsvinden, ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen.
6.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- aan hem vergoedt;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.