ECLI:NL:RBROT:2025:2299

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
10-305951-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende brandstichting met oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf en niet-ontvankelijkheid van benadeelde partijen

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte heeft op 8 juli 2024 opzettelijk brand gesticht bij een bedrijfspand, het sportcentrum Halfweg, in Spijkenisse. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, met uitzondering van de beschuldigingen van medeplegen en levensgevaar, waar de verdachte van werd vrijgesproken. De rechtbank legde een werkstraf op van 100 uren, waarvan 34 uren voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van 1 jaar vast. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren en de vertegenwoordiging niet kon worden aangetoond. De rechtbank benadrukte de ernst van de brandstichting en de gevolgen daarvan voor de betrokken bedrijven, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de positieve ontwikkeling in zijn leven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10-305951-24
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. W.J. Oomkes, advocaat te Vlaardingen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 4 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 33 dagen, met aftrek
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen en levensgevaar. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de zaken van de medeverdachten zijn geseponeerd en dat uit het dossier niet blijkt dat door de brandstichting levensgevaar te duchten was.
4.1.2.
Beoordeling
In de avond van 8 juli 2024 heeft er brand gewoed bij een bedrijfspand, sportcentrum Halfweg, in Spijkenisse. De verdachte heeft bekend dat hij deze brand heeft gesticht.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat anderen een rol hebben gespeeld bij de brandstichting door de verdachte. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Ook kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden vastgesteld dat levensgevaar te duchten was als gevolg van de brand. Gelet op de plek van de brand - namelijk tegen de buitengevel van het sportcentrum -, het tijdstip van het ontdekken van de brand, de omvang van het bedrijfspand waarin nog personen aanwezig waren en de omstandigheid dat niet is komen vast te staan waar deze personen zich in het pand ten tijde van de brand bevonden en dat deze personen het pand niet op andere wijze konden verlaten, is geen sprake van dusdanige omstandigheden dat levensgevaar naar algemene ervaringsregels te duchten was. De rechtbank zal de verdachte daarom ook partieel vrijspreken ten aanzien van het ten laste gelegde levensgevaar.
Het overige deel van de tenlastelegging is door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. De rechtbank zal hierbij volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het medeplegen en het duchten van levensgevaar. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 8 juli 2024
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
opzettelijk brand heeft gesticht bij een bedrijfspand (sportcentrum Halfweg
gelegen aan de Einsteinweg),
immers heeft verdachte toen
aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (de inhoud van) een tegen dat bedrijfspand
staande container
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en dat bedrijfspand en
containers en vaten en pallets geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan
gemeen gevaar voor dat bedrijfspand, de in dat bedrijfspand aanwezige goederen
en aangrenzende en nabij gelegen bedrijfspanden,
te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 16-jarige leeftijd de inhoud van een container in brand gestoken die tegen de gevel van een sportcentrum stond. Hierbij is een flinke brand ontstaan en zijn meerdere panden beschadigd geraakt. Brandstichting is een ernstig feit, omdat vuur zich gemakkelijk en razendsnel kan verspreiden en daardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. In dit geval is door de brandstichting schade ontstaan bij verschillende bedrijven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 januari 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek komen veelal beschermende factoren naar voren. Thuis en op school gaat het goed. De verdachte heeft zijn stage positief afgerond en wil doorstromen naar het mbo. Hij heeft inmiddels een baan en zijn vrije tijd besteedt hij veelal binnenshuis.
Er zijn ook risicofactoren zichtbaar. De verdachte is een kwetsbare en gevoelige jongen die al veel traumatiserende ervaringen heeft meegemaakt. Het feit dat de verdachte tot tweemaal toe in de nacht door een arrestatieteam van zijn bed is gelicht, maakt dat hij nu last heeft van slaapproblematiek, gevoelens van onveiligheid en indringende gedachtes waarvoor hulp benodigd is. De Raad heeft de verdachte hiervoor doorverwezen naar de praktijkondersteuner van de huisarts. Om probleemgedrag in de toekomst te voorkomen is de Raad ook van mening dat de verdachte op een passende wijze moet leren omgaan met zijn emoties, waaronder zijn boosheid.
De Raad acht een taakstraf in de vorm van een werkstraf een passende strafrechtelijke maatregel. De Raad is daarnaast van mening dat inzet van de jeugdreclassering nog voor zes maanden benodigd is om de huidige ontwikkeling van de verdachte te blijven continueren en monitoren alsook om de verdachte passend te kunnen begeleiden bij zijn overgang naar het mbo, waar hij in februari 2025 mee gaat starten. Ook is de inzet van jeugdreclassering nodig om aandacht te besteden aan en hulp in te zetten voor de beperkte emotie- en agressieregulatie van de verdachte. Daarbij kan de jeugdreclassering monitoren hoe het traject bij de huisarts verloopt met betrekking tot de geestelijke gezondheid van de verdachte en meer hulp inzetten indien nodig.
De Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich houdt aan de aanwijzingen en meldplicht van de jeugdreclassering;
- naar school gaat volgens rooster;
- een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van sport dan wel een bijbaan;
- meewerkt aan hulpverlening indien de jeugdreclassering dit nodig acht, ook als dat hulpverlening met betrekking tot zijn geestelijke gezondheid en emotie- en agressieregulatie inhoudt.
Ter zitting heeft jeugdreclasseerder [naam] verklaard dat het goed gaat met de verdachte en dat hij veel zelf regelt. Zij ziet daarom geen toegevoegde waarde meer voor betrokkenheid van de jeugdreclassering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zal de rechtbank een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uur opleggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de werkstraf voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de verklaring van de jeugdreclasseerder dat het goed gaat met de verdachte, hij veel zelf regelt en zij geen toegevoegde waarde meer ziet voor betrokkenheid van de jeugdreclassering, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook zal de rechtbank gelet op deze verklaring de proeftijd vaststellen op 1 jaar, zoals verzocht door de verdediging.
Alles afwegend acht de rechtbank de straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] namens [sportschool 1] en [benadeelde partij 2] namens [sportschool 2]. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 29.316,- aan materiële schade en een bedrag van € 12.000,- aan immateriële schade, waarvan reeds € 11.279,- is vergoed. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 8.799,95 aan materiële schade. De benadeelde partijen vorderen de vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het toe te wijzen bedrag voor beide vorderingen in redelijkheid vast te stellen op € 2.500 aan materiele schade en de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen geheel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Er is onduidelijkheid over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de personen die de voegingsformulieren hebben ondertekend en de vorderingen zijn onduidelijk gemotiveerd en ondeugdelijk onderbouwd. De behandeling van de vorderingen zou dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de vorderingen tot schadevergoeding zijn ingediend door de daartoe bevoegde personen, nu een KvK-uittreksel ontbreekt en de benadeelde partijen niet ter zitting zijn verschenen. De rechtbank gaat, om reden van proceseconomische aard, aan dit gebrek voorbij. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen van de benadeelde partijen namelijk, gelet op de gemotiveerde betwisting van de verdediging, onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partijen worden dan ook om die reden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in de vorderingen, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoedingen geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf groot
60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
34 (vierendertig) urente verrichten werkstraf resteren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen;
stelt de
proeftijdvast op
1 (één) jaaronder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.S. van den Berge en Ü. Gümüş, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 8 juli 2024
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in en/of bij een bedrijfspand (sportcentrum Halfweg
gelegen aan de Einsteinweg),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een deel van dat
bedrijfspand en/of (de inhoud van) een of meer tegen of nabij dat bedrijfspand
staande containers en/of vaten en/of een of meer zich aldaar bevindende houten
pallets,
althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat bedrijfspand en/of dat/die
containers en/of vaten en/of pallets geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl daarvan
gemeen gevaar voor dat bedrijfspand, de in dat bedrijfspand aanwezige goederen
en/of een of meer aangrenzende en/of nabij gelegen bedrijfspanden,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of
levensgevaar voor zich in dat bedrijfspand en/of dat/die aangrenzende en/of nabij
gelegen bedrijfspanden bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een
ander of anderen
te duchten was.